|
'Zorg jij vanavond voor het eten?', zei Liesbet voordat ze
vanochtend vroeg de deur uitging om les te gaan geven.
Eerst maar een brood halen voor het ontbijt. Ik zal de bakkersvrouw
moeten teleurstellen dat ik niet kom om dollars te wisselen,
maar slechts voor een brood. Ze is fel, de bakkersvrouw. Ze
dreigt me met haar ogen te verslinden als ik niet beloof dollars
te wisselen, en vooral 's ochtends op de nuchtere maag zie ik
daar niet erg naar uit. De lift werkt gelukkig, dat scheelt
zeven keer twee trappen. Ik steek het grote middenterrein tussen
de flats over, loop langs de man die onder een doek ligt te
slapen naast een berg meloenen en sla af naar de bakker.
De man waarbij ik altijd dollars wissel, door ons 'de bakker'
genoemd, staat achter een vitrine met worst, kaas en wodka.
Hij blijft onverschillig voor zich uitkijken, tenzij ik me tot
hem richt om te wisselen. Dan wordt hij joviaal, schudden we
handen en schrijven we net zo lang getallen op een papiertje
totdat we het eens zijn over de koers van de dag.
Voor de broodafdeling staat een lange rij met halverwege een
agent. Zelfs de bakkersvrouw doet nu alsof ze me niet ziet binnenkomen.
Zodra de agent de winkel uit is, wenkt ze mij naar voren, rekent
ze een brood af en zegt ze met inhalige ogen: 'Yes, yes?'. 'Njet',
zeg ik, 'zaftra', morgen. 'Zaftra, yes, yes?' 'Yes, zaftra.'
Daar ga ik met mijn broodje van 17 soem, dat een maand geleden
nog 12 kostte. Een brood dat in Nederland voor een halfje zou
doorgaan, terwijl een gemiddeld loon hier dagelijks 100 soem
oplevert.
Rond twaalven loop ik altijd graag naar de dichtstbijzijnde
bazar om plov te eten en thee te drinken. Vandaag kan ik meteen
even boodschappen doen. Tussen de flats lopen kleine weggetjes
met grote loofbomen erlangs en wijnranken eroverheen. Het is
er vrij stil en, zeker als de zon door het herfstachtige gebladerte
prikt, erg lekker. Op de onbestemde terreintjes tussen de flats
verbouwen mensen hier en daar hun eigen groenten, scharrelen
kippen achter gaas en staan palen met golfplaat eroverheen waaronder
opeens een groot feest wordt gegeven. Voortdurend sloffen prachtige
Oezbeekse vrouwen voorbij (er zijn ook mannen, die meestal staan).
Buiten de flatwijk, op de openbare weg, stijgen op veel plaatsen
rookpluimen op. Op iedere hoek van de straat wordt shaslik,
stukjes schapenvlees op pinnen, geroosterd. Vaak ook zijn het
geknede ballen schapengehakt, die voor de laatste bakbeurt in
de goede vorm rond de pinnen worden gekneed. De vraag naar shaslik
is enorm. Zoals wij in Nederland massaal patat en frikadellen
eten, zo kauwt men hier tussendoor drie, zes of tien spietsen
shaslik met bijbehorend plat rond brood weg.
Maar nog populairder dan shaslik is plov, het door alle Oezbeken
geroemde 'nationale gerecht'. De vette gebakken rijst met wortelsliertjes
en schapenvlees, wordt vaak naast de shaslik bereid. In een
soort open oliedrums op poten, waarin een houtvuur brandt, hangt
een grote diepe ronde pan, waarin de rijst wordt gebakken en
vervolgens met de wortel en kruiden wordt gekookt. Plov wordt
niet alleen overal op straat op kleine terrasjes gegeten, maar
is ook binnenskamers een populair gerecht. De kans dat je, als
je bij iemand te eten bent uitgenodigd, met trotse stem te horen
krijgt: 'tonight we eat our national dish plov', is groot. Mensen
vragen ook vaak, met hoop in de ogen: 'did you eat our national
dish plov?' Plov is voedzaam (veel vet en koolhydraten), eiwitrijk
(schapenvlees) en rijk aan vitaminen (wortel), kortom zeer goed
eten.
Veel mensen die in Oezbekistan zijn geweest, denken met afschuw
terug aan de vele plov en shaslik die ze hebben gegeten (steeds
maar weer schapenvlees!), maar ik vind het ook vandaag weer
heerlijk. Op het terrasje, temidden van een paar marktstraatjes,
is het gezellig druk met etende mensen. Wat zal ik vandaag eens
koken? Opnieuw stoofpot met aubergine, paprika en tomaat, of
dit keer pompoen met wortel, afgemaakt met verse dille en koriander?
Dan hebben we het wel zo'n beetje gehad. Misschien een keer
vlees? Thuis hou ik zo van Indiase lamscurrie. Knoflook, uien,
koriander, komijn, geelwortel, gemberpoeder en cayennepeper
heb ik al in huis - dat zijn ook hier de meest gebruikte kruiden.
Maar hoe kom ik aan vlees? Rechts van me zitten een paar slagers
in een overdekte ruimte bij elkaar, maar de lapjes vlees die
ze in de open vensters hebben gehangen, maken mij niet enthousiast.
Eerst maar wat groente halen op het straatje links van me. Hoewel
ik hier al vaak geweest ben, geeft niemand enige blijk van herkenning.
Alleen het bejaarde vrouwtje met de verse kruiden is blij me
weer drie gezonde groene bosjes te kunnen overhandigen.
Ik heb er al moeite mee het gebouw van de slagers in te lopen,
maar eenmaal binnen voel ik me geheel onthand. Vier slagers
met lapjes vlees voor de neus en verder geen klanten, dat ziet
er niet best uit. Het zijn geen gezellige jongens, die slagers,
ze schreeuwen naar me en wijzen naar hun lapjes die daar weet
ik hoelang hangen. Hoe kan ik hen duidelijk maken dat ik drie
ons lamsvlees wil? Ik wil hier geen gemekker nadoen, ik wil
hier alleen maar weg.
Thuis gekomen spijt het mij toch geen vlees te hebben gekocht.
Ik zou Liesbet er zo graag weer eens mee verrassen. Gelukkig
schieten de formulieren vandaag goed op en kan ik vanmiddag
nog wel even weg, naar de Chorsu Bazar, de grootste van heel
Tasjkent. Bij de bushalte op het grote verkeersplein om de hoek,
probeer ik een lift te krijgen. Veel mensen verdienen hier wat
bij door anderen mee te nemen die dezelfde kant op moeten. Het
vergt soms wat onderhandelen, maar meestal ben je bij hen goedkoper
uit dan bij een taxi.
Tien minuten later sta ik voor een ingang van de Chorsu Bazar,
een groot terrein met talloze kraampjes, dat wordt gedomineerd
door een enorme blauwe koepel die als een UFO op een stuk van
de markt lijkt te zijn neergedaald. Op deze bazar wordt van
alles verkocht. Eindeloos veel groente, fruit, noten, vlees,
kaas, kruiden en andere etenswaar. Er zijn honderden kraampjes
voor kleding, voor serviesgoed, voor drogisterij-artikelen.
Er is een aparte afdeling voor tapijten en een keur aan plov&shaslik-terrasjes.
Nog voor het betreden van het marktterrein blinken de gevilde
schapen me tegemoet. Eenmaal binnen lijk ik alleen hele schapen
te kunnen kopen. Plank na plank liggen ze daar naast elkaar
in het zonnetje te glimmen. Als ik daar alleen nog maar weg
wil vanwege de weeë geur die zij verspreiden, worden de
stukken kleiner: halve schapen, borstkassen, poten. Geen lekker
lapje te bekennen. Pas als ik de moed heb opgegeven, zie ik
stukjes in de goede maat. Rode hoopjes, naast elkaar op vuile
planken. Als ik de laatste plank nader denk ik: 'als ik hier
niets koop, eten wij vanavond geen heerlijk geurende lamscurrie,
gebakken in uitjes en knoflook.' Dat kan alleen als ik een van
die hompjes aanwijs. Ze denken dat ik de hele plank wil hebben,
maar ik wil alleen dat ene bloedrode lapje met been. Het ruikt
vers. Ik betaal het gevraagde luttele bedrag en krijg het in
de hand gestopt. Moet ik het zó meenemen? Zij wijzen
op mijn linnen tas, maar ik kan het toch moeilijk in mijn trui
stoppen die daarin zit? Gul scheuren ze een oud stukje pakpapier
af dat al vele diensten heeft bewezen. Het kan er half omheen.
Verderop zit een verkoopster van plastic tasjes, wijzen zij,
en als ik haar met mijn rode hompje in de hand bereik, voel
ik me weer opnieuw de wereldburger die uiteindelijk overal de
weg vindt. De currie 's avonds is wat taai, maar we smullen
er niet minder om.
|