|
Eén plek in de trein is het lekkerste plekje. Dáár
moet ik terecht komen.
Het is tegen elven op de lijn Leiden-Utrecht. Ik stap in op
Leiden Lammenschans. Dat is niet ideaal: op Leiden Centraal
kunnen al mensen het lekkerste plekje hebben ingenomen. Zij
weten niet hoe lief die plek me is. (Ik heb nog nooit iemand
ontmoet die zo aan één plek gehecht is.) Maar
gelukkig rijd ik niet in de spits, ik heb misschien nog een
kans.
In veel treinen maakt het niet zo veel uit. In de prachtige
blauwe koplopers die als een lang lint van Utrecht naar Amsterdam
zoemen, zitten heel veel lekkere plekjes: stoelen bij het raam
waarin je heerlijk kunt wegdromen. Geen geschok, geen botsende
knieën als je makkelijk wil zitten en stoelen waar je rug
zich graag in neervlijt. Ga in een koploper zitten en de wereld
is goed.
Zo niet in de treinen tussen Leiden en Utrecht. Trage oude
bakken die bij voortduring de koffie uit je bekertje trachten
te schudden. De coupés in het midden schokken het hardst;
zij zitten direct boven de wielen. Dat de sporen tussen Leiden
en Woerden net even te breed zijn, merk je vooral daar. Door
het geschok en gestamp kun je niet normaal met elkaar praten.
Een krant trilt voor je ogen, iets schrijven levert nutteloos
gekras op. Deze coupés moet je vermijden, net als de
coupés die aan beide uiteinden van het treinstel zitten.
Die hebben hetzelfde probleem. Ook de eerste klas valt af: te
duur.
Eén coupe blijft over: de langste, met aan beide kanten
vijf keer vier stoelen. Ik hou van ruime coupés. Ik hou
vooral van ruimte vóór me. In de lange coupé
bevinden zich de plaatsen die het verst van de wielen afliggen.
Zij schudden het minst.
Als de naderende trein een dreigende grom aan de spoorbrug
bij het stationnetje ontlokt en iedereen positie kiest, ga ik
zo staan dat de lange coupe voor mijn neus zal stoppen. Op ongeveer
twee meter van de rand van het perron kun je je snel verplaatsen
en een goede uitgangspositie voor de openslaande deuren verwerven.
Je moet snel en behendig naar binnen, zonder opdringerig te
worden (de koffie!) en dan recht op Het Lekkerste Plekje af:
de tweede rij stoelen, rechts bij het raam, vooruit rijdend.
De tweede rij omdat die exact midden tussen de wielen ligt.
Vooruit rijdend, dat begrijpt iedereen. Ik ben niet anders dan
oude vrouwen, qua voorliefde voor vooruit rijden. Ik wil vooruit
in het leven, niet achteruit. Ik wil ook vooruit in de trein.
En ik wil rechts bij het raam. Alleen als de plek rechts bij
het raam bezet is, neem ik die links bij het raam, als een goede
tweede keus.
De voorliefde voor rechts vereist misschien iets meer uitleg.
Als je iets ziet, bijvoorbeeld een bladzijde uit een tijdschrift
of een schilderij, gaat je blik onwillekeurig van linksboven
naar rechtsonder, in dezelfde richting als waarin wij lezen.
Schilders en grafisch vormgevers houden daar rekening mee. Als
je rechts bij het raam zit, trekt de wereld ook in die richting
aan je voorbij. Dat is prettig. Bijna niemand weet dat, maar
laat mensen een lege trein inlopen en zie: de meerderheid gaat
rechts bij het raam zitten.
Mijn dag zal een goede dag worden als de twee mensen die toch
eerder door de deuren naar binnen zijn geglipt, niet op de lege
plek bij de tweede rij stoelen rechts bij het raam zijn gaan
zitten.
Mijn dag is geweldig als alle vier de plaatsen nog leeg zijn
en ik niet tussen die andere lijven mijn bekertje koffie open
hoef te maken. Als ik breeduit in de bank kan gaan zitten en,
met mijn jas tegenover me en de krant naast me, kan genieten
van de zon die door de wolken breekt.
Mijn dag is zeldzaam goed als ik, niet gehinderd door een rookverbod,
naast de koffiedamp de rook van mijn sigaret in het zonlicht
omhoog kan laten krinkelen. Dan ben ik een gelukkig mens. Dan
mag de reis naar Moskou gaan.
|
|