|
Oezbekistan is een land met veel tradities. Ben je ergens te
gast, bereid je dan voor op 'our national dish plov'. Bij eten
hoort drank, de drank is wodka, je leegt het glas in één
teug nadat op gezondheid en geluk in minstens de rest van je
leven is getoast. En je drinkt een fles natuurlijk niet half
op. Een fles moet leeg.
'You are very good in resting', zei Rosa nadat we voor de tweede
keer met haar de bergen in waren geweest. 'Very good in resting?'
'Yes, very good in resting: in the weekends you go into the
mountains or to Samarkand. You make nice time in resting time'.
Bewondering dus voor de actieve manier waarop wij onze vrije
dagen doorbrengen. In het weekend naar de bergen betekent voor
ons: veel wandelen, maar voor Oezbeekse Russen vooral: veel
uitrusten, lekker eten, drinken en af en toe wat wandelen. Zelfs
voor verwoede bergbeklimmers, als ze een weekendje in de bergen
doorbrengen. Dat is traditie, zo doe je dat soort dingen. Het
duurt even voordat je er achter komt, want tradities worden
zelden uitgesproken.
Toen we Alexander belden omdat we zo graag nog een paar keer
de bergen in wilden, dachten we nog dat iedereen, zeker bergfanaten
zoals hij, in de bergen vooral de hele dag wil wandelen. We
maakten ons zorgen over onze conditie, maar lieten ons daar
niet door weerhouden. Tot dan toe hadden we alleen Chimgan gezien.
Al die hoge bergen zo vlakbij Tasjkent, daar wilden we er nóg
wel een paar van zien. We wisten dat het in november koud zou
zijn (ook in Tasjkent vroor het al af en toe), maar daar kun
je je tegen wapenen. Alexander had goede tenten, slaapzakken
en donsjacks. Alleen kon hij dit weekend niet weg en deed een
beroep op Anatoly, een van zijn bergvrienden. Hij zou ons vrijdag
om 12 uur bij ons terrasje om de hoek komen ophalen. 'Misschien
neemt hij zijn vriendin wel mee', zei Alexander op de valreep.
Het regent als we op vrijdag op de nog onbekende Anatoly zitten
te wachten. Precies om twaalf uur stopt een witte Lada naast
onze rugzakken. Een Russisch stel van in de dertig stelt zich
voor: Anatoly en Rosa. Ze kijken bedroefd. Rosa, die als enige
gebrekkig Engels spreekt, zegt dat we vandaag niet kunnen gaan.
Op weg hierheen heeft de ruitenwisser het begeven. Ze kijkt
ons bijna huilend aan. Ze is prachtig. Haar brede jukbeenderen,
haar glanzend blonde haar dat net over haar oren valt, de intrigerende
gouden tand die af en toe tussen haar lippen blinkt, haar scherpe
ogen vol emotie, onder lange wimpers - ook haar soepele en slanke
lichaam is één en al expressie. Nu Anatoly volhoudt
dat hij de hele dag nodig zal hebben voor de reparatie van de
ruitenwisser, zinkt ze van ellende bijna in de grond. 'Kunnen
we echt niet weg, Anatoly?' Anatoly mummelt in het Russisch
nogmaals dat het te onveilig zal zijn. Jammer, maar met hun
willen we wel op pad, dan maar een dag later.
Zaterdagochtend is het weer even zonnig als altijd. Eerst gaan
we nog even naar een bazar voor boodschappen en dan gaan we
op weg naar Yangiabad, zo'n 100 km ten zuidoosten van Tasjkent.
Yangiabad ligt midden in de zuidelijke uitlopers van het Chatkal-gebergte.
Het dorpje is groen, de huizenblokken zijn van robuuste natuursteen
met hier en daar met jugendstil ornamenten, een oase vergeleken
bij het gemiddelde postcommunistische dorp. Even voorbij Yangiabad
arriveren we bij onze kampeerplek: een horizontaal veldje in
een verlaten vallei. Wij krijgen de beste tent, een ruim en
licht koepeltentje dat Anatoly als dank van een Koreaan heeft
gekregen die hij als gids de 7450 m hoge Pik Communisma op heeft
geleid. De bergen zijn rondom ons, we kunnen wandelen.
Maar eerst is het tijd voor de lunch. Rosa maakt op een benzinebrander
snelkokende mie klaar en bakt eieren, Anatoly maakt van een
stuk polyester een tafel, legt er een kleed op en plaatst er
grote stenen omheen. Een half uur later staan de mie en de omeletten
dampend op tafel, is er brood met kaas, jam en rauwe haring,
staan er bakjes met stukjes tomaat en paprika, en is er koffie
en thee. We zijn in de bergen, de zon schijnt, we eten, we praten
en hebben veel lol. Het leven is goed.
Het is Rosa die met haar gebrekkige Engels namens beiden het
gesprek voert. Haar expressiviteit sluit aan bij haar beroep
van dans- en zangpedagoge. Zij houdt van de Russische taal:
'Russian is a very solid language', zegt ze met een diepe alt.
'A very sweeeet language', vervolgt ze met haar lichtvoetigste
stemmetje. De meeste Russen spreken een zeer melodieus Engels,
naar Rosa kijken en luisteren is massage voor de oog en oor.
Er zijn veel woorden nodig om elkaar iets duidelijk te maken
en dat is maar goed ook.
Anatoly, sinds twee jaar haar vriend, is juist introvert, des
te meer omdat hij niet direct aan het gesprek kan deelnemen.
Af en toe vangt hij iets op en reageert hij in het Russisch
tegen Rosa, die het in het gesprek inbrengt. Zo praat hij indirect
toch een beetje mee. Ook hij heeft een sterke mimiek waarmee
hij af en toe zijn woorden verstaanbaar kan maken. Hij is natuurkundige.
Hij heeft aan de universiteit gewerkt en na de instorting van
het Sovjetrijk nog een paar jaar als leraar op de middelbare
school. Toen ook dat nauwelijks meer verdiende, heeft hij met
een paar bergvrienden een reisbureautje opgericht voor trektochten,
klimexpedities en helikopterskiën. Zo is hij begonnen om
uit zijn twintig jaren ervaring als klimmer, gids en reddingswerker
een inkomen te halen. Vorig jaar viel het reisbureau uiteen
en nu probeert hij het met een eigen reisbureau. Hij heeft inmiddels
verschillende buitenlanders naar de toppen van de Pamirs en
Tien Shan geleid, meestal individueel. Het zou mooi zijn als
hij zich zo weet te ontworstelen aan de Oezbeekse economische
malaise.
Wij lopen die middag de berg op waar we direct op uitkijken.
Rosa en Anatoly kunnen niet mee: er moet gekookt worden voor
het avondeten. De top van de berg is een steil rotsmassief met
roestkleurige pieken waar we niet op kunnen. Boven ons steekt
een groot adelaarsnest van dikke grijze takken uit een grot.
Hoog in de lucht cirkelen twee zwarte streepjes.
Tegen de avond dalen we af naar Anatoly en Rosa, die druk zijn
met het avondmaal. Anatoly heeft hout verzameld voor een groot
vuur. Eten doe je volgens Rosa echter niet bij een vuur, maar
aan tafel, ook al vriest het bijna. We eten in het donker gevulde
soep en een gekruide stoofschotel. En natuurlijk is er wodka
- wodka hoort bij eten zoals eten bij wodka hoort. We drinken
op de bergen, op elkaar, op ons samenzijn en op onze vriendschap,
en gaan, als het eten op is, bij het vuur zitten en zingen naar
Oezbeeks gebruik liedjes. Wij komen weinig verder dan 'Altijd
is Kortjakje ziek' en 'Zie ginds komt de stoomboot', Rosa zingt
met klaaglijke stem liefdesliederen en afscheidsliederen van
mannen die naar het front gaan, waarbij de tranen ons bijna
in de ogen springen.
Na een uitgebreid ontbijt lopen we de volgende ochtend met
zijn vieren een berg aan de overkant van het dal op. Twee uur
later hebben we uitzicht op de bergen en kloven die verder naar
het noorden liggen. Vanuit Yangiabad kun je door deze bergen
naar Chimgan trekken, een tocht van vijf dagen. Anatoly wijst
op het begin van het pad naar Chimgan: een steile klim van 1500
meter naar 3000 meter. Voordat je weer afdaalt en via rivierdalen
naar Chimgan loopt, blijf je een tijdje op die hoogte en heb
je fantastische uitzichten over de spitse bergkammen die zich
aan beide zijden ver uitstrekken. Dat doen wij allemaal niet.
Wij hebben, dankzij Liesbets lessen iedere maandag en dinsdag,
slechts een weekend de tijd en vandaag is de laatste dag. Het
is al weer tijd om naar ons kampeerplekje af te dalen. We moeten
terug naar Tasjkent en dat kan niet dan na een stevige lunch.
Beneden zetten Anatoly en Rosa zich weer flink aan het koken
en opnieuw kleurt de tafel in de warme middagzon rood, groen,
geel en zwart van alle lekkernijen.
Anatoly vertelt, via Rosa, over zijn beklimmingen. De Pik Lenina,
7100 meter hoog, is hij vorig jaar in zijn eentje opgelopen
om te oefenen voor de beklimming van de Pik Communisma met de
Koreaan. Ten zuiden van de Pik Lenina liggen de Centrale Pamirs,
het dak van de wereld, een uitgestrekt gebied geheel bedekt
met sneeuw en ijs. Hier liggen de Pik Communisma (7495 m), de
Pik Khorzenevski (7105 m), en de Pik Revolyutskii (6974 m) rond
de Fedsjenko Gletsjer, met zijn 70 km de langste tussen Groenland
en Antarctica. Daaromheen ruim honderd zesduizenders, waarvan
de meeste zonder naam en nog nooit beklommen. Meer naar het
westen, op de grens van Kirchizië en Tadjikistan, staan
enkele steile rotspieken bij elkaar die elk tot boven de 5000
meter reiken. De wanden waarop geen sneeuw houdt, lopen zo'n
1000 tot 2000 meter bijna loodrecht omhoog. Een van de bergen,
de Assan Ussan, staat er als een eenzame massieve grijze pin
tussenin. Beklimmingen van zijn wanden duren zes tot twaalf
dagen. Al die tijd hang je aan loodrechte rots, klimmend, rustend,
etend of slapend. Anatoly heeft eens moeten opgeven omdat zijn
schoeisel niet warm genoeg was. Op de noordwand waar geen zon
komt, dreigden zijn voeten te bevriezen.
Wij zijn geen klimmers, maar houden wel van de bergen. Zo helemaal
alleen kamperen, wandelen en zo goed verzorgd worden, dat willen
we nog wel een keer. Rosa en Anatoly kennen een plekje bij Pskem,
ten noord-oosten van Chimgan, in het langgerekte dal dat als
een slurf Oezbekistan tussen Kazachstan en Kirchizië ingeklemd
ligt. We besluiten er meteen het volgende weekend heen te gaan
en dan echt drie dagen, zodat we één hele dag
kunnen wandelen.
Anatoly blijkt een week later niet met ons naar Pskem te kunnen
gaan. Hij heeft opnieuw problemen met zijn auto. Maar gelukkig
kan Pasja rijden, een van zijn bergvrienden, die over een Russische
fourwheeldrive beschikt die ons nog goede diensten zal bewijzen.
Pasja zal ook onze kok zijn. Rosa, die in Yangiabad nog als
vriendin van Anatoly meeging, is nu tot gids gebombardeerd.
Zij heeft de leiding.
Pskem ligt op vier uur rijden van Tasjkent. We worden om negen
uur opgehaald. We verheugen ons al op de wandeling die we vanmiddag
nog kunnen maken. Maar eerst moeten we naar de markt bij Pasja's
huis, waar veel groente, fruit en vlees worden verkocht. Pasja
heeft nog wat belangrijke ingrediënten voor de plov van
morgen nodig. Daarna wordt in een buitenwijk van Tasjkent een
gigantische markt bezocht die weer beter is voor droogwaren
en spul in blik. Russen lopen altijd de hele markt over voordat
ze iets kopen, om zeker te zijn van de beste spullen voor de
beste prijs. Zo ook nu. Eenmaal de stad uit, blijken we op weg
te zijn naar Pasja's datsja, zo'n tien kilometer buiten Tasjkent,
waar we een bak voor het roosteren van shaslik en een pan voor
plov moeten ophalen. Pasja rommelt eindeloos met bakken en pannen
voordat we weer verder kunnen. Rosa roemt ondertussen Pasja's
degelijkheid bij alles wat hij doet. Hij bereidt alles tot in
de puntjes voor. Wij zien onze plannen voor een middagwandeling
in rook opgaan.
Na tweeën gaan we echt op pad. Nadat we het Charvak-reservoir
zijn gepasseerd, een groot stuwmeer tussen besneeuwde bergen,
rijden we het dal van de Pskem-rivier in. De weg wordt erg smal.
Links en rechts strekken zich tot in de verte evenwijdige bergkammen
uit, de toppen flink in de sneeuw. Als bij het invallen van
de schemering het dorpje Pskem nadert, draaien we links een
karrespoor op, dat zichzaggend omhoog loopt. De kuilen zijn
gevuld met ijs, dat kraakt onder onze banden. Opeens naderen
we een groot stuk ijs op een smal stuk van het spoor, dat gevaarlijk
richting de afgrond helt. De afgrond is niet diep, maar wel
diep genoeg voor een flinke duikeling. Ik wacht liever even
buiten, en met mij Liesbet en Rosa, maar Pasja leidt zijn auto
er probleemloos overheen.
In het donker arriveren we op onze kampeerplek. Het vriest
behoorlijk. Hier en daar ligt sneeuw. In de schijnwerpers van
de auto zetten we Anatoly's koepeltent op en maken een vuur.
Maar dat is volgens Rosa alleen om op te koken, niet om omheen
te zitten. We waren deze traditie even vergeten. Rosa maakt
de tafel klaar, in dit geval een kleed op de grond, Pasja roostert
zijn shaslik, ik hou het vuur aan en Liesbet zit stilletjes
op het kleed te vernikkelen. Voor niets doen vriest het gewoon
te hard, ook al heeft ze een centimeters dik donsjack aan. Pas
als alle donzen slaapzakken om haar heen zijn gedrapeerd, ontdooit
ze een beetje. Als we op het kleed zitten te eten, blijft er
nog maar één ding over om warm te blijven: wodka.
De shaslik is inderdaad de beste die we tot nu toe hebben gegeten,
de wodka verhit de maag en ledematen, en ondanks de kou wordt
het een gezellige avond.
De volgende ochtend komen we maar moeilijk op gang. Het is
heerlijk in de zon die de vorst enigszins heeft verdreven. We
staan op een breed veld tussen besneeuwde hellingen, aan de
overkant wordt de horizon gevormd door een lang brokkelig lint
van besneeuwde toppen. Achter ons, aan het eind van ons kleine
zijdal, blinken witte bergen in de zon. Ik stel voor om vanavond
twee vuren te maken: één om op te koken en één
om omheen te zitten. 'Om omheen te zitten?', vraagt Rosa verbaasd,
'En de tafel dan?' 'Als we om een vuur zitten, hebben we het
tenminste warm.' 'Maar eten doe je rond een tafel.' 'Ook als
het zo koud is?' 'Ja, ook als het koud is, dat is traditie.'
'Kunnen we die traditie niet een dag vervangen door de onze:
als het koud is, zit je rond een vuur, ook bij het eten.' 'Maar
zo gaat het niet in ons land.' 'Het is de ene traditie of de
andere - ik stel voor het vanavond volgens onze traditie te
doen.' Rosa wendt zich tot Pasja, die al twintig jaar in de
bergen kampeert. Hij blijkt best rond een vuur te willen eten.
Uiteindelijk gaat Rosa om en gaan Pasja en ik voor vanavond
alvast twee vuurplaatsen maken, naast elkaar. Rosa staat er
wat meewarig bij te kijken. ('Niet bij een vuur zitten als het
vriest?', zal Alexander vertwijfeld vragen als we hem later
spreken. 'Rosa is niet zo'n bergbeklimmer als jullie denken.
Ze houdt wel van een dagje klimmen, maar vooral van de gezelligheid
eromheen. Dan zitten we altijd aan tafel. Maar als het vriest
in de bergen, zit je rond een vuur.')
Een uur lang zoeken Pasja en ik grote stenen voor een goede
vuurplaats om op te koken. Vanavond eten we plov en dat stelt
hoge eisen aan de kookplek: de zware gietijzeren pan waarin
de plov urenlang moet bakken en koken, mag geen millimeter kunnen
wankelen. Pasja schikt de zware stenen keer op keer opnieuw,
zet de pan ertussen, rukt en trekt eraan en groepeert de stenen
opnieuw.
Tegen het middaguur willen we eindelijk aan onze ene hele wandeldag
beginnen, samen met Rosa. Maar Pasja wil Rosa niet laten gaan,
ook al is ze onze gids. Plov koken doe je altijd met zijn tweeën,
dat is traditie. Maar moet Rosa daarvoor de hele dag blijven?
Ja, want plov koken duurt uren, er moeten bijvoorbeeld heel
veel wortels in millimeters dunne reepjes gesneden worden. Gelukkig
schikt Pasja zich uiteindelijk mokkend een compromis: we snijden
met zijn drieën de wortels en gaan dan wandelen.
Als we om één uur klaar zijn, verdwijnt de zon
achter een bergkam en zakt de temperatuur onmiddellijk tot onder
het vriespunt. We zijn blij dat we eindelijk kunnen wandelen
- dat verdrijft de kou. We lopen de kloof achter ons veldje
in en klimmen dan steil omhoog. De sneeuw kraakt onder onze
voeten als we tussen de drieduizenders een puinhelling oplopen.
Bovenaan de helling zien we voor ons een groot bevroren meer
dat licht glanzend tussen steile bergwanden ligt, tegen een
achtergrond van hagelwitte pieken. Vlakbij ons pad liggen her
en der wat takken in de sneeuw en met het papier dat we als
voorzorg bij ons hebben gestoken, kunnen we ook de lunchpauze
bij een vuurtje doorbrengen. Dat is maar goed ook, de kou laat
geen stilstand toe. Het meer is schitterend. Opnieuw voel ik
me de koning te rijk. We lopen hier helemaal alleen in de bergen,
we kamperen ook helemaal alleen, met vuurtjes en prachtige uitzichen.
Ik wil altijd wel in november de Oezbeekse bergen in.
Als we tegen het invallen van de duisternis bij ons kamp terugkeren,
is Pasja druk aan het koken. Zijn humeur is nog steeds niet
geheel opgeklaard, maar hij is dan ook, zoals Rosa vol ontzag
kan zeggen, 'a very strong, solid man', die niet gewend is dat
dingen anders lopen dan hij wil. We maken het tweede vuur aan
een openen, om iedereen te laten ontdooien, de eerste fles wodka.
De plov is bijna klaar, Rosa maakt salade, we drinken en eten
en zingen liedjes, zoals het 's avonds rond het vuur hoort.
En zelfs Pasja lacht.
Net zozeer als Rosa en Pasja niet doorkrijgen dat wij vooral
willen wandelen, krijgen wij maar niet door dat zij vooral willen
eten. De volgende dag willen Liesbet en ik op de terugweg naar
Tasjkent nog ergens gaan wandelen - tijd genoeg, zo lijkt het.
Maar nee, dat zal niet gaan, want waar en wanneer moet Pasja
dan voor ons een lunch koken?
'Lunch?', vragen wij nog argeloos, 'Kunnen we niet wat brood
smeren?'
'Nee, Pasja wil iets koken met aardappelen en groente.'
'Maar dan moeten we hier blijven tot aan de lunch en daarna
in één keer naar Tasjkent rijden.'
'Ja', zegt Rosa, met een moeilijk gezicht. Blijkbaar is voor
ons ook niets vanzelfsprekend.
Wat we inmiddels wél geleerd hebben, is hardnekkig stand
houden. Anders wordt alles voor ons beslist door een kok die
vooral wil koken en een gids die vooral wil eten. Als wíj
iets willen, moeten we flink de strijd aan met sterke tradities
en solide mannen.
Pasja staat verderop bij de auto, voor hem is alles duidelijk.
Rosa loopt heen en weer om te bemiddelen, af en toe licht wanhopig.
Uiteindelijk blijken we onderweg toch te kunnen lunchen, nadat
we ergens zijn uitgestapt voor een wandeling. We breken de zaak
op en rijden het Pskem-dal in.
Een eind verderop maken Liesbet, Rosa en ik de bedongen wandeling
door de heuvels naast de weg. Pasja blijft achter bij de auto.
Tot onze grote verbazing is er geen lunch als we terugkeren.
Een misverstand, Rosa slaagt er niet in uit te leggen hoe het
nou zat met het eten.
Even later gaat de zon onder boven het Charvak-reservoir. De
lucht, het water en de besneeuwde toppen kleuren dieprood. We
vergeten dat het nou net met de laatste maaltijd mis moest lopen.
|