|
Waarom hebben wij geen speelgoed?
Gezin fietst naar Avignon
We zijn bij Loyettes de Rhône overgestoken, Lyon
aan de oostkant gepasseerd en de heuvels van de Isère
ingereden. Als we Artas binnenrijden, hoor ik in gedachten
Mart Smeets zeggen: 'Nu rijden ze het dorpje in, linksaf
bij de rotonde, voorbij de kerk en dan naar links, een
klein straatje in, en dáár begint de klim'.
Meteen op het laagste tandje (22 voor, 32 achter) en sleuren
maar. Tachtig, honderd meter, dan uithijgen. Opnieuw verder,
zo hard mogelijk trappen, weer zestig meter en pauze.
Liesbet rijdt me voorbij, zij rijdt langzamer en meer
gestaag naar boven. Weer op de fiets gaan de eerste pedaalslagen
licht, zó zwaar is het toch niet? Na 10 slagen
slaat het lood weer in de benen. Maar ook hier kom ik
boven, na zes keer afstappen en uithijgen, en kunnen we
verder over een stukje vlakke weg door de heuvels. Zodadelijk
volgt de laatste klim van de dag, volgens het routeboekje
gelukkig een gewone, geen steile zoals deze laatste. Maar
ook gewone klimmen haal ik niet altijd in één
keer.
De klim bij Artas is een van de honderden op onze fietstocht
van Leiden naar Avignon. Rosa (bijna 4) en Tiba (bijna
2) zitten in een kinderkar achter mijn fiets, Liesbet
heeft de zware bagage, deels in een bagagekar. We fietsen
via Leuven en de zuidelijke Ardennen naar Verdun via routeboekjes
van Paul Benjamins, steken door naar Charmes en gaan verder
zuidwaarts via 'De groene route naar de Middellandse Zee'
van Henk Eikelboom en Aart van Rossum. Steeds over kleine
weggetjes, waar de enkele auto die ons passeert bijna
door de linkerberm rijdt om ons niet te raken. Telkens
begeleid door het getierelier van een leeuwerik, voortdurend
met buizerds of kiekendieven cirkelend in de lucht.
We zijn eind april vertrokken. Met gemiddeld zo'n 40
km per dag trekken we naar het zuiden. Meer lukt nauwelijks,
daarvoor is de tocht fysiek te zwaar en ontbreekt de tijd.
's Ochtends zijn we na het ontbijt 3 uur bezig met opbreken,
inpakken, koffie drinken en opnieuw eten. Tegen twaalven
vertrekken we, fietsen een stuk, picknicken, fietsen verder,
doen ergens op de dag boodschappen en komen aan het eind
van de middag op de volgende camping aan. Als we de tent
hebben opgezet, hebben gekookt en gegeten en de kinderen
naar bed hebben gebracht, kunnen we nog even theedrinken
en dan is ook voor ons de dag voorbij.
In het begin zijn we vooral ingesteld op kou. Bij het
vertrek hebben we geen t-shirts ingepakt, geen vrolijke
jurkjes, maar skipakken voor de kinderen, regenbroeken,
laarzen, veel dikke fleecen en broeken, zodat we ook na
een paar dagen nog droge kleren uit de waterdichte fietstassen
kunnen opdiepen. En 's nachts? Kinderen rollen in hun
slaap van de matjes af en dan isoleert een donzen slaapzak
nauwelijks meer. We hebben een doek laten maken waar twee
matjes ingeschoven kunnen worden en waaraan rondom een
slaapzak kan worden geritst, zodat ze samen onder één
slaapzak liggen en niet meteen van de matjes afrollen.
Maar vertrouwen doen we het niet. De eerste weken staat
er een koude noordenwind die 's nachts net geen vorst
brengt. De grond is ijskoud. We kleden ze ook 's nachts
dik aan. Eén huiltje en ik haast me de slaapzak
uit om bij de kinderen te gaan kijken. En ja hoor, dan
ligt Rosa of Tiba met de slaapzak op de knieën. Eén
keer moet Tiba slapend over Rosa gekropen zijn. Ik vind
haar huilend met haar hoofd in de verste hoek van de binnentent.
Nadat ze wat meer gewend zijn aan het reizende leven,
slapen ze rustiger en hoef ik er 's nachts zelden meer
uit.
Overdag is het lekker fietsweer. Onder een bewolkte hemel
worden we voortgeblazen door de Reewijkse plassen, langs
de slingerende Linge, over de dijkjes van het Land van
Maas en Waal en de bossen van Brabant. Vanaf Tilburg jaagt
de noordenwind ons over kaarsrechte fietspaden, geasfalteerde
oude spoorlijnen, naar het zuiden, tot diep in België.
Iets ten zuiden van Dinant komt de eerste echte klim,
vanuit het dal van de Lesse de heuvel op. Voor het eerst
moeten we meermalen halt houden om weer op adem te komen.
Zo fietsen we van dal naar dal, bergop en bergaf. De zon
op de glooiende bossen en velden, de weitjes met een gouden
gloed door de vele boterbloemen. Bij gebrek aan campings
kamperen we vrij, eenmaal bij een beekje in een boterbloemenveld,
eenmaal bovenop een heuvel tegen een bosrand, met uitzicht
op de heuvels om ons heen, zonder ook maar één
huis of weg te zien.
De kinderen zijn inmiddels geheel gewend aan het reizende
leven. Op campings zoeken ze meteen de speeltuin op. Kamperen
we vrij, dat klauteren ze op omgevallen bomen in het bos
of rapen ze tientallen dennenappels. Steeds is één
van ons bij ze, de ander pakt in, kookt of zet de tent
op. Het is leuk om zo lang zo intensief met de kinderen
op te trekken, ook al betekent het dat je nooit eens lekker
rustig kunt zitten. De kinderen krijgen steeds meer met
elkaar. Tiba leert net praten, dus Rosa kan haar kennis
van de wereld delen. Als ze 's avonds in bed liggen, legt
ze uit: "Tiba, als je dood bent, kun je niet praten, en
ook niet lopen." "Als een baby", antwoordt Tiba begrijpend,
die juist daarin is geïnteresseerd. Zo volgen we
drie maanden lang iedere nieuwe ontwikkeling van zeer
nabij. Hoogtepunt van de dag is steevast het begin. De
rits van de kinder-binnentent gaat open en twee lachende
gezichtjes verschijnen. Vrolijk komen ze bij ons zitten.
We spelen en kletsen, het ontbijt kan nog even wachten.
Heerlijk.
Goed, we wisten het van tevoren: deze tocht zou een koud
en nat dieptepunt hebben. Dat komt natuurlijk in de Ardennen,
en wel in Bertrix, waar we een rustdag hebben ingelast.
De eerste twee Ardennendagen hebben ons zó gesloopt
dat we soms al afstappen voordat de nieuwe klim begint,
om moed te verzamelen. In Bertrix zou een mooie camping
met zwembad liggen, bij een riviertje. Rosa verheugde
zich enorm op het zwembad. We naderen Bertrix in de regen.
Een grauw dorpje met een treurig plein waar shovels bezig
zijn het asfalt te verwijderen. We dalen af naar het riviertje,
maar de camping ligt net één heel steil
klimmetje hoger. Hier en daar staan lege caravans. We
kijken uit op het zwembad, maar dat gaat pas een week
later open. Liesbet benut de rustdag door de was te doen
met het muntje dat ze daarvoor heeft gekocht. Halverwege
houdt de wasmachine ermee op, het deurtje blijft op slot.
Wat blijkt: de wasmachine draait op voorverwarmd water
en de voorverwarmer is nog in winterslaap. Pas tegen het
einde van de dag slaagt een monteur erin het deurtje open
te krijgen. Die dag wordt ook het pad voor onze tent opnieuw
geasfalteerd, zodat voorlezen als het regent geen zin
heeft.
In Noord-Frankrijk heuvelt het vele dagen achter elkaar.
Het landschap is wat meer open, de velden bedekt met graan
of ronde hooibalen. De dorpjes zijn massief en doods.
Nergens een bakker, nergens groente op straat. Het lijkt
hier wel altijd zondagmiddag. We staan regelmatig op campings
die nog gesloten zijn. We missen de andere campinggasten
niet. Hier voelen we ons geen zonderlingen die in de kou
op de grond koken en eten, tussen caravans met gasverwarming
en satellietontvangers. Vooral in de weekends, als de
campings weer vollopen, voelen we ons vreemde wezens.
Al snel heet het Vogezen. Het wordt overdag steeds heter.
's Middags fietsen blijkt onmogelijk, weggetjes met een
beetje vals plat komen we tegen enen nauwelijks meer op.
Het lijkt wel of de zuurstof boven het asfalt verdwenen
is. We houden 's middags urenlang pauze en fietsen verder
aan het begin van de avond, met mooi schuin licht, en
moeten dan opschieten om de kinderen voor het donker in
bed te krijgen. Na de enige totaal verregende fietsdag
en een nacht in een hotel in Poligny, bereiken we de Jura.
Eerst een flinke klim van 4 km naar het hoogste punt van
de tocht, op 600 m., en aan het eind van de dag een uitzicht
over een weids dal, met daarachter de ene groene bergrug
na de andere. Twee dagen later mogen we eindeloos afdalen
door het diepe dal van de Ain, eindigend in nauwe gorges.
We naderen het Rhônedal, maar de prettige verwachting
dat de ergste klimpartijen achter de rug zijn, blijkt
te optimistisch. Tussen de Alpen en de Rhône voert
De groene route over de ene heuvelrug na de andere. Even
overwegen we een lichtere route te zoeken, meer langs
de Rhône, zodat we wat rustiger kunnen fietsen.
Maar ja, juist de zwaarste stukken waren het mooist. En
als je 40 km per dag fietst, kun je moeilijk zonder uitgebreide
informatie over campings, winkels en accidentatie. We
zijn wel eens van de route afgeweken. Dan bleek in België
een korter weggetje een bijna onbegaanbare kasseienweg.
Toen we van de route van Paul Benjamins doorstaken naar
'De groene route' kwamen we pas na 50 km de eerste winkel
tegen. Die ochtend hadden we ons laatste brood opgegeten.
Toen we om 4 uur 's middags een cafeetje met een paar
broodjes tegenkwamen, hebben we meteen de hele voorraad
opgegeten.
Onderweg vragen mensen steevast of de kinderen het niet
vervelend vinden om iedere dag zo lang in de fietskar
te zitten. Nee hoor, ze zitten er graag in. Ze zingen,
slapen of luisteren naar kinderliedjes op de walkman met
luidsprekertje. Rosa kent meer liedjes dan ik ooit heb
gezongen. Ze kent het hele Jungle Book uit haar hoofd.
Als ik vanaf de camping boodschappen ga doen, zitten ze
meteen in de kar en rijd ik met twee zingende kinderen
de camping af.
De mooiste en zwaarste dag komt bijna aan het eind, in
de Drôme. Tussen Chabeuil en Crest liggen volgens
De groene route 'enige korte venijnige klimmen'. Dat zijn
er zo'n 15. Aan het eind beginnen die ons behoorlijk op
te breken. Na de lunch in Crest beginnen we met wind mee
aan een klim van 7 km, van 200 naar ruim 400 m hoogte.
Althans volgens de kaart. Wij rijden een dal in en als
het echt steil wordt, bereiken we de 'Pas de Lauzens',
een in de rots uitgehakte weg in een kloof. Maar dan begint
het pas! Nog zo'n 10 haarspeldbochten naar boven, door
een bos, naar 500 m hoogte. We halen steeds met de grootste
moeite de volgende bocht en hijgen uit op een schaduwplek.
De afdaling voert een nauw dal in, omgeven door hoge rotswanden.
Zeer spectaculair. Onderin, aan een riviertje, ligt een
kleine gemeentecamping, een van de weinige waar het witte
blik van caravans en campers niet overheerst.
De volgende dag voert de allerlaatste beklimming ons
weer van 200 naar bijna 500 m hoogte. Nu hebben we warme
wind tegen, de fietskar werkt als een parachute. Tiba
krijgt weer een tandje en begint te dreinen, wat wel vaker
gebeurt als het zo lang zo langzaam gaat. Bijna bovenaan,
als ik doodmoe en volledig bezweet ben, huilt ze voortdurend
om een rietje dat niet krom is maar recht, of niet recht
maar krom, het maakt niet uit. Ik schreeuw dat ze moet
ophouden met huilen. Dat helpt natuurlijk niet. Pas boven
bedenk ik dat er ook nog ergens lollies zijn.
Een paar dagen later rijden we Avignon binnen. Het theaterfestival
is net die dag begonnen. De brug over de Rhône is
vol voetgangers die naar de stad gaan, we zien het Palais
des Papes hoog boven de ommuurde stad uitsteken. Na twee
maanden alleen natuur en heel af en toe een leuk plaatsje,
laten we ons onderdompelen in de mooie stad met zijn vele
muzikanten, jongleurs en clowns. Iedereen kijkt zijn ogen
uit als we met de kinderen in de fietskar door de straatjes
van Avignon rijden, de ouders zijn trots. Rosa en Tiba
mogen in de draaimolen. En dat, is en voor hen het ware
hoogtepunt van de reis.
|
|