|
Chimgan
Tasjkent toont zich nog geen prettige stad om in te leven.
De stad is een vlechtwerk van zesbaanswegen met flatwijken ertussen.
Terrassen vind je op de knooppunten, tegen het buitenste flatgebouw.
Hier wordt het verkeerslawaai overstemd door vlakke disco-imitaties
van westerse popsongs. Men houdt hier van thee met lawaai. Ook
in onze flat kunnen we ons niet aan het stadse lawaai onttrekken.
Een zesbaansweg loopt vlak voor ons huis. Op ons balkon weerkaatst
het geluid tegen het balkon boven ons. Binnen denderen de vrachtwagens
en bussen door ons huis, door ons hoofd, door onze gesprekken.
Oezbekistan zou in mijn verbeelding op Turkije lijken, het
land waarmee het het sterkst aansluiting zoekt omdat de volkeren
aan elkaar verwant zijn, en zij elkaars milde vorm van de islam
delen. Maar Tasjkent toont zich toch vooral ex-Russisch. Geen
theetuinen waarin je je enkele uren aan de herrie kunt onttrekken.
Waarin je rustig een boek kunt lezen, kunt babbelen of een verhaal
kunt schrijven. Geen steegjes om de hoek, waar oude mannen hun
tijd op krukjes voor een koffiehuis doorbrengen - het moderne
Tasjkent kent geen steegjes. Tasjkent is in 1966 grotendeels
door een aardbeving verwoest. Dat was voor Moskou het sein om
de goede verstandhouding met de Central Aziatische volkeren
te onderstrepen door snel een moderne heilstad te bouwen. De
beste Sovjet-architecten spoedden zich naar de verwoeste stad,
met een groot leger Russische bouwvakkers in hun kielzog. Terwijl
in Nederland de Bijlmer en Overvecht op de tekentafel lagen,
werd hier met dezelfde idealen een miljoenenstad ontworpen:
een fijn appartement voor iedereen, fijne grote wegen waarop
iedereen met zijn autootje overal snel naar toe kan en een fijn
picknickpark naast de deur, voor de zondag. Ook delen van de
oude stad die nog overeind stonden, moesten er aan geloven.
Slechts een klein stuk oude stad, met zijn onoverzichtelijke
straatjes, zijn stof en lemen huisjes, heeft men laten staan,
om de verworvenheden van de nieuwe tijd te onderstrepen. Tasjkent
kent geen mooie gebouwen, geen Notre Dame, geen Vaticaan, geen
Aya Sophia. Ik mis de Ponte Vecchio, boekstalletjes langs de
Seine, de kleurrijke intimiteit van Kathmandu en de bergen die
in de verte als gebroken kant de stad omzomen. Het moderne Tasjkent
heeft niets om bij stil te staan.
Ons eerste uitstapje is niet naar een van die plaatsen waarvoor
we gekomen zijn, Samarkand of Bouchara bijvoorbeeld, maar naar
de frisse lucht en de stilte van de bergen. Tachtig kilometer
ten noord-oosten van Tasjkent ligt in de uitlopers van de Tien
Shan het ski-resort Chimgan verscholen. Als we de juiste bus
zoeken, blijkt de verbinding met Chimgan niet eenvoudig: je
moet twee keer overstappen en het is onzeker of dat vandaag,
het is half drie, nog zal lukken. Onze Oezbeekse informant wil
ons er wel voor een schappelijk bedrag heenrijden. Dankzij de
paar woorden Duits die de man spreekt, verloopt de rit zeer
geanimeerd. Meermalen begrijpen wij elkaar. Af en toe schrijft
hij ter verduidelijking iets op, ondertussen met zijn Lada andere
Lada s links en rechts passerend en kuilen in de weg ontwijkend.
Hij vervoert dagelijks mensen van Tasjkent naar Chimgan en omgekeerd,
dus we vertrouwen op zijn stuurmanskunst, ook als hij zijn Russisch
met borende blikken kracht bijzet.
De weg voert langs huizen en huisjes, langs fabrieken en door
gele velden met hier en daar koeien en paarden. Dorre heuvels
verschijnen op de achtergrond, gele bergen komen naderbij. Na
een uur slaan we rechtsaf de bergen in. De snelheid valt flink
terug, verkeer is er nauwelijks meer. Na nog een half uur bereiken
we een pas op 1700 meter en zien we voor ons, in een weids dal
aan de voet van hoge bergen, Chimgan liggen: drie Russische
flats, twee flats in aanbouw, een paar huizen, wat bouwsels
en bouwseltjes, drie skiliften, een lege parkeerplaats, veel
bomen en een lang lint van asfalt daartussen. Isola 2000 op
zijn Oezbeeks, op 1600 meter. Links sluit een heuvel het dal
af, rechts een steil rotsmassief met pieken tot boven de 3300
meter. Dit is de plaats waar mensen van heinde en ver naartoe
komen voor zomer- en wintervakanties: uit Tasjkent, uit heel
Centraal Azië, uit Moskou en de rest van Rusland, uit Duitsland,
Frankrijk en Amerika. Hier kan men niet alleen skiën, klimmen
en lange tochten door de bergen maken, maar ook paragliden (parachutespringen
vanaf een berg), heliskiën en raften. Van hieruit kan men
de Pamirs en de Tien Shan in, met of zonder expeditie.
We worden afgezet bij de drie flats, die gezamenlijk het enige
officiële hotel blijken te zijn. We krijgen kamers op de
zevende verdieping, met water op bepaalde uren van de dag. De
lift weigert. Het is een stille periode - 's zomers en 's winters
barst het hier van de mensen, maar nu, eind september, is alles
in dit gebied goeddeels in ruste. Het hotel is berekend op vele
honderden mensen, maar telt nu hooguit een paar handen vol.
Wij hebben bij aankomst afgesproken om om zeven uur in het restaurant
van het hotel te gaan eten, maar arriveren er een kwartier te
vroeg. Sade schettert door de lege ruimte, waar voor zo n honderd
mensen is gedekt. Overal staan servetjes als ronde piramides
in de lucht te prikken. We zetten de muziek zachter en gaan
op zoek naar de ober, die in de keuken net zijn das staat te
strikken. Even later knipmest hij bij onze tafel en vraagt in
het Russisch wat wij willen eten. Gelukkig spreekt hij ook de
woorden beef, chicken, salad en potatoes uit en weten wij hem
duidelijk te maken dat wij één beef en één
chicken willen, en verder salad en potatoes. Hij herhaalt: one
beef, one chicken, etc. Wij knikken omstandig yes en da en herhalen
het, waarop hij het opnieuw herhaalt. Wij begrijpen elkaar.
Het levert, drie minuten later, twee karige bordjes eten op,
één met malse stukje bief en patatjes, en een
met ei en patatjes. Ook de bijgeleverde stukjes tomaat en komkommer
helpen niet onze honger te stillen. We nemen nog een gedeeld
bordje bief met patatjes. Na een half uur rekenen wij een buitensporig
hoog bedrag af. Nog voordat wij de zaal uit zijn, schalt de
lijzige stem van Sade weer vol door de ruimte.
Het hotel heeft een bar en een ruimte met tafeltennistafels
en biljarts. Maar de gang wint het als ontspanningsruimte: hier
staat halverwege, tegenover een lange bank, een piepklein teeveetje
tegen het plafond, dat de hele dag Amerikaans amusement met
Russische stemmen laat zien. De bank telt vele meters mensen,
die steevast in boven staren. Iedere keer als wij het hotel
uitgaan of weer binnenkomen, voelen wij ons spitsroeden lopen,
maar niemand raakt uit zijn trance. Zij kunnen gemakkelijk over
ons heen kijken.
De volgende ochtend zoeken we Krisha op, een Rus die hier vergroeid
is met de bergen. De eerste man die wij in Oezbekistan in korte
broek en hemd zien rondlopen, zijn huid gebruind door de zon
en getaand door de berglucht. Zijn korte pezige lichaam straalt
rust en kracht uit, zijn ogen staan vriendelijk in zijn gegroefde
gezicht. Tegenover het hotel, aan de andere kant van de weg,
ligt een gebouw als een platgeslagen blok in het veld. Aan de
achterkant daarvan moet Krisha wonen. We lopen langs twee blaffende
Sint Bernards achter een groot hek, komen achter het gebouw
uit, stappen over een ijzeren kabel en kloppen op de plaatstalen
deuren waarachter we niets bewoonbaars meer verwachten. Na enige
tijd doet Krisha een van de deuren open en nodigt ons binnen.
In een verder kale ruimte staan ski's in allerlei maten, snowboards,
pikhouwelen, klimtouwen, carabiners en rugzakken, aan de wand
hangen wandelkaarten en foto's van bergen, met en zonder helikopters,
hanggliders en parasailers. Hij toont ons een rugzak met een
parachute erin, hij kan ons leren parasailen. Hij kan ons alles
leren wat je bergen kunt doen. Heliskiën, je zegt het maar.
Vijf dagen de bergen in de omgeving in, of naar de hoge Pamirs
of Tien Shan, Krisja zorgt voor de uitrusting en gaat mee als
gids. Alleen raften en wildwaterkanoën door de sommige
canyons vereisen flink wat oefening, maar er zijn ook minder
wilde rivieren waar ook wij met een rubberboot op kunnen, met
Krisja aan het roer. Hij vouwt kaarten uit en wijst ons waar
het allemaal kan. Wij willen niet veel, wij willen alleen een
kaart om in de omgeving te kunnen wandelen. Hij verkoopt ons
een goede kaart en raadt ons een wandeling van vijf uur aan:
een klein pasje over tussen de Grote en de Kleine Chimgan, de
twee bergen die het dal aan de Oostkant domineren, en dan een
stukje door de canyons achter die bergen. Dat lijkt ons een
mooi voor de eerste dag. Het begin van het pad is moeilijk te
vinden, maar daarna gaat het recht omhoog richting de pas, driehonderd
meter boven het dal. Boven gekomen zien we voor ons de ene steile
bergkam na de andere, met smalle diepe rivierdalen ertussen,
een berggebied dat van hieruit doorloopt tot in Kirchizië
en vervolgens tot diep in China. Hier zijn het nog drieduizenders
van de Chatkal Mountains, verderop zijn het de zevenduizenders
van de Tien Shan. Wij willen niet omlaag de canyon in, maar
omhoog over een steile kam, de Kleine Chimgan op, waar we op
2100 meter een nog mooier uitzicht hebben, maar helaas niet
meer bergen zien. Een enkel klein sneeuwveldje in de verte en
rondcircelende gieren completeren ons uitzicht.
Dezelfde avond beproeven we ons geluk in het platgeslagen gebouw,
waar in het russisch Restaurant op staat. We moeten tot zes
uur wachten voordat we er kunnen eten. Dan stroomt in het hotel
de bank leeg en slentert een kleine stoet Russen naar dit restaurant.
Het lijkt een groep bannelingen. Iedereen kijkt glazig voor
zich uit. Je komt ze slechts tegen in het hotel, in het restaurant
of op de honderd meter daartussen. Later blijkt dat de meeste
gasten hier voor hun rust komen. Pas als we een paar jonge Russische
vrouwen twee dagen later bij de bus zien staan, voor hun terugtocht
naar Tasjkent, zien we ze voor het eerst praten en lol maken.
Ze verheugen zich weer op de Tasjkentse herrie en chaos, ze
zijn blij dat hun rust er op zit. Na zessen is het restaurant
vol en wordt het eten opgediend: gestoofde aardappelen met kool
en schaapsvlees. Alleen aan onze tafel wordt gesproken en alleen
wij zitten een half uur later nog aan tafel. De rest is dan
al weer achter de teevee gekropen.
Onze reisgids heeft ons op het hart gedrukt de kabelbaan te
nemen naar een van de uitlopers van de Grote Chimgan, van waaruit
de vele rotspieken van deze berg nog beter te bewonderen zijn.
De belangrijkste skilift van het dorp is echter in reparatie.
Een breed pad, dat in de winter als skipiste dient, leidt ons
naar hetzelfde punt. Onderweg halen we een vrouw in die we eerder
in het hotel hebben gezien. We bereiken samen het eindpunt van
de kabelbaan en kijken uit over het dal van Chimgan, met de
Grote Chimgan in ons rug. Tatjana, een slanke Russische vrouw
van in de dertig, komt hier regelmatig, vooral als het rustig
is. Hier zijn de mensen aardig en open, in tegenstelling tot
in Tasjkent. Daar wordt het leven harder en moeilijker en zijn
de mensen steeds erg op hun hoede. Ze is administratrice in
een ziekenhuis. Vroeger verdiende ze goed, maar tegenwoordig
is haar maandelijkse salaris nog maar zo n 50 gulden waard,
te weinig om van te kunnen leven. Een jaar geleden heeft ze
haar flat verkocht en is ze bij haar moeder gaan wonen. Een
deel van het geld heeft zij in een nieuwe Lada gestoken, maar
als ze weer in geldnood is, zal ook die er aan moeten geloven.
Misschien kan ze hem inruilen voor een tweedehandse en zo het
leed tijdelijk nog verzachten. Hoe het op de lange termijn moet,
is iets waar ze niet over nadenkt. Ze is niet de enige die klaagt
over de stijgende prijzen en de salarissen die onvoldoende meegroeien.
Uzbekistan behoort sinds de onafhankelijkheid tot de armste
landen ter wereld, en voorlopig lijkt het er vooral slechter
te gaan. Het staat er van alle Centraal Aziatische landen economisch
het slechtste voor. Tevens heeft het van die landen het meest
dictatoriale systeem, het grootste bureaucratische apparaat
en de meeste politie, factoren die hier een economische opleving
vooral in de weg lijken te staan. In het ziekenhuis is er, sinds
de stroom medicijnen en apparatuur uit Rusland opdroogde, aan
van alles gebrek. Oezbekistan mist de kennis en de fabrieken
om de ziekenhuizen te kunnen bevoorraden, en beschikt niet over
voldoende harde valuta om alles te kopen wat het niet zelf produceert.
Oezbeken houden van oudsher meer van de handel. Bovendien levert
dit in het huidige economische klimaat sneller geld op dan iets
produceren. Het is veel eenvoudiger: je koopt en verkoopt en
draagt een deel van de winst af aan de staat en een deel aan
protectiegeld. De rest kun je in je zak steken. Je komt wel
problemen tegen, zoals nieuwe invoerrechten, plotselinge invoerstops
(die kosten steekpenningen) of problemen om aan dollars te komen
als de officiële koers de waardedaling van de sum niet
wil bijhouden, maar dat zijn problemen waar je vrij snel je
vrij snel op kunt reageren of die hooguit een tijdelijke inkomstenderving
betekenen. Als je produceert, komt de baat veel langer na de
kost. In de tussentijd devalueert de sum en kun je voor veel
verrassingen komen te staan. Je loopt tegen meer regels en wetten
aan, dus tegen meer ambtenaren die alleen tegen betaling de
benodigde documenten willen afgeven. De regels, zowel de landelijke
als de plaatselijke, veranderen met de dag. Voor de handel is
dit niet best, voor de bedrijvigheid is het vaak funest. Apparatuur
en onderdelen moeten van ver komen, met alle onzekerheden van
dien. Zet in zo n land maar eens een fabriekje op. Tatjana vraagt
zich af: als iedereen handelt, wie zal er dan nog produceren?
Sinds de onafhankelijkheid gaat het een toplaag zeer goed.
De rest gaat het steeds slechter. Vooral de Russen zitten in
de verdrukking. Oezbekistan schudt zijn Russische vel van zich
af. Het wil een land van Oezbeken worden, met het Oezbeeks als
standaardtaal, in westers schrift, en met Oezbeken in plaats
van Russen in overheidsdienst. Aangezien het tegelijk zijn communistische
karakter behoudt (Oezbekistan tracht slechts in naam de economie
te liberaliseren, in werkelijkheid bezit of controleert de staat
nog grote delen van het economische leven en werpen allerlei
overheden voortdurend barrières op tegen privé-initiatieven),
zijn er weinig baantjes meer voor de Russen te vergeven. Voor
Russische kinderen zijn er steeds minder scholen waarop men
Russisch spreekt, terwijl het onzeker is of er later voor hun
een plaats in de maatschappij zal zijn. Velen zijn terug naar
Rusland gegaan, maar niet iedere Rus is ervan overtuigd dat
hij daar van een betere toekomst verzekerd is.
Wij vragen Tatjana waar zij in Tasjkent het meest van houdt.
Thuis zijn zegt ze. Na het werk wil ze zo snel mogelijk naar
huis. Als het donker is, wordt de stad onaangenaam. Als vrouw
alleen worden je oneerbare voorstellen gedaan, kun je gemakkelijk
worden beroofd of aangerand. Zeker na achten hoor je thuis te
zijn. De politie kan je aanhouden om te vragen wat je zo laat
nog op straat doet en kan vervelend worden. Wij vroegen ons
af waarom iedereen op straat zo schichtig is, waarom niemand
elkaar aankijkt, met elkaar praat of een grapje maakt, en waarom
de stad na achten zo uitgestorven is. Waarom voorstellingen
hier om zes uur beginnen in plaats van later op de avond. Daarom
dus. (Ook wij moeten uitkijken: als de politie zonder reden
naar je paspoort vraagt en je geeft het af, dan kun je de pineut
zijn. Je moet je paspoort namelijk terug zien te krijgen. Voor
hoeveel dollars weet je niet, hoe lang het wachten en het onderhandelen
duurt ook niet, en ook niet of je daarvoor mee moet naar het
politiebureau. Geef in Oezbekistan nooit je paspoort af als
een agent daarnaar vraagt. Toon hooguit wat ze willen zien,
hou het goed vast en wacht tot ze genoeg van je hebben - ook
agenten gaan dingen op den duur vervelend vinden.)
Als we afdalen naar Chimgan drukt Tatjana ons op het hart in
Tasjkent nooit zomaar de deur voor iemand open te doen, een
waarschuwing die praktisch iedereen zal herhalen, op dezelfde
indringende wijze. Iedereen vreest hier de groepen die mensen
thuis beroven. Soms met politiepak aan, al of niet in functie.
Altijd eerst weten wie er is en dan pas de deur open doen, anders
zijn in Tasjkent je spullen niet veilig. Dit geldt zeker voor
ons: we zijn buitenlanders en wonen in een goede wijk en zijn
dus een goede prooi. Dit is het Tasjkent waarin wij in al onze
argeloosheid wonen.
De volgende dag verhuizen wij naar het Avalanche Station ,
een groot huis waarin een groep bergbeklimmers en skileraren
een weerstation runt. In de winter onderzoeken zij tevens de
sneeuw op lawinegevaar en redden zij skiërs met in nood.
Hier vinden we Llosja, een van de beste bergbeklimmers van het
land, en Elena, zijn vrouw, die in Moskou voor dokter heeft
gestudeerd en in dit dorp de eerste hulp verzorgt. Llosa laat
ons eigengemaakte video's zien van expedities naar de top van
de Pik Lenina, met zijn 7100 meter de een na hoogste berg van
de Pamirs. Andere video s tonen loodrechte rotswanden die duizenden
meters omhoog rijzen, waarvan de beklimmingen drie tot zes dagen
hebben geduurd. Llosa lijkt een lange slungel, maar moet van
staal zijn. Sacha is net van een paar dagen vissen in de bergen
terug. Hij is skileraar. Zijn lichaam veert bij iedere stap
en als hij staat, lijkt hij aan het begin van een afdaling te
staan: knieën losjes in een lichte hoek, billen wat naar
achteren, bovenlijf iets vooruit en armen bungelend langs het
lichaam. Hij laat video's zien van een Zwitserse firma die hier
het heliskiën verder wil ontwikkelen. Dominique Perec,
een Zwitserse ski-stuntman, springt uit helikopters en raast
de stijlste hellingen af, langs rotsblokken, door lawines en
over de cameraman. Vooral een sprong van 30 meter uit een helikopter
ontmoet veel bijval, ook al omdat deze recordsprong door een
man van het Guiness book of Records ter plekke is opgetekend.
Wij spreken met hem af dat hij ons leert snowboarden als er
nog voor ons vertrek voldoende sneeuw ligt, op het weitje naast
het Avalanche Station. De volgende dag heeft Albert, een man
van in de veertig, korveedienst: hij zorgt de hele dag voor
het eten. 's Ochtends krijgen we van hem op het balkon warme
blini s (kleine dikke pannekoekjes), brood met omelet, sap van
verse tomaten, koffie en thee. Nadat we terug zijn van een wandeling
naar de top van de heuvel aan de overkant van Chimgan, krijgen
we 's middags zachte deegbolletjes met ui en gehakt erin en
koude aubergine met tomaat. Terak, een Kazach, schenkt met veel
enthousiasme onze eierdoppen steeds opnieuw vol met wodka. Met
hem hadden we tot nu toe slechts spaarzame blikken gewisseld,
maar dat veranderde toen hij vroeg of wij Jan kenden. "Jan",
vroegen wij, "Jan de Zeeuw?" Jan, ja, die Jan! Zijn
ogen begonnen te glimmen en de taalbarrière bleek opeens
niet onoverbrugbaar meer. Jan de Zeeuw heeft enige tijd geleden
in Tasjkent lesgegeven en blijkt regelmatig dit Avalanche Station
te hebben bezocht. Wij hebben hem kort voor ons vertrek ontmoet,
maar wisten niet dat hij hier geweest was. Nu doet de Kazak
evenveel pogingen om zich aan ons verstaanbaar te maken als
de rest. Hij toont ons foto's waarop het hele stel hoog in de
bergen op ski's poseert voor de helikopter die hun erheen heeft
gevlogen, en later in hun donsjacks voor koepeltentjes zit te
eten rond een klein vuurtje, tijdens expeditie in de hoge Pamirs.
Op ons verzoek heeft Albert s middags de sauna in het huis aangezet.
Om half acht betreden wij de kleine houten ruimte waarvan de
temperatuur bovenin meer dan honderd graden is, om het opgedroogde
zweet van de wandeling en een deel van de wodka weer kwijt te
raken. Na afloop drinken we bier met Sacha en vergast Albert
ons opnieuw op een uitgebreide maaltijd. Voor de tweede keer
deze dag zitten we aan tafel in het gezelschap van deze rustige,
gezellige bergfanaten, in dit land waar het leven voor meesten
zeker na de onafhankelijkheid zwaar en onzeker is geworden.
Ik vraag aan Albert: "This is good life?". "Da",
zegt hij, "Good life: good food, fresh food, good air,
good place."
© Ben Vroom, 1998
|
|