ga naar homepagina

Drie Octoberstraat 11
2313 ZL Leiden
tel. 071 - 5131024
info@benvroom.nl

 

Usability

Usability & SEO advies
Expert review
Usability test

Boeken
Checklists
Artikelen

Verhalen

Foto's

Bio & Publicaties

 

Heilige stad aan de zijderoute

bouchara
       
 

'Eeuwenlang schemerde het op een afgelegen plaats in het westerse bewustzijn: de meest verscholen en fanatieke van de grote karavaansteden, die zich midden in de woestijn bleef verzetten tegen tijd en verandering', schrijft Colin Thubron erover. Bouchara, meer dan duizend jaar de heiligste stad van Centraal Azië, een oosters doolhof met moskeeën en medresses in iedere straat, met tientallen karavanserais, met de prachtigste turkooise koepeltjes daarboven en de uitbundigste façades op de vele pleintjes, waar de kamelen met balen zijde de straat onveilig maakten, waar op iedere vierkante meter goederen verhandeld werden, waar de ezeltjes zich in de massa een weg baanden en waar om de honderd meter een overdekte bazar was met winkeltjes van de juweliers, de wisselaars of de kopersmeden.

Als wij er komen, hebben de zeventig jaar communisme en de opkomst van het gemotoriseerd vervoer hun tol geëist: de handel, en daarmee het leven, is uit de oude stad verdwenen. Maar de historische gebouwen, pleinen en stegen zijn nog grotendeels intact. Overal overheerst de kleur van de aarde - de talloze moskeeën, medresses en karavanserais, de overkoepelde bazars, alle zijn ze van dezelfde gele natuursteen. Af en toe flonkert daarboven een koepel, of schiet de blauwe kleurenpracht van een medresse als een fontein omhoog. Of verschijnen bont geklede vrouwen tegen de gele achtergrond, hun gewaden glanzend in de zon die door een steegje priemt. En nog steeds torent de Kalonminaret er fier bovenuit.

Hadden we tachtig jaar eerder op de Registan gestaan, het grote plein voor het fort van de Emir, dan zouden we op marktdag zijn verrast door de trage dreun van een zware trom. De poort van het fort opende zich en de ter dood veroordeelden werden naar buiten geleid, onder het goedkeurend oog van de emir. Ze zouden hun hoofd op het executieblok leggen, waarna dit met één houw van de romp werd gescheiden. Ook martelingen en meer gewone straffen als zweepslagen en handafhakking vonden hier plaats. Nu is het oude marktplein een geplaveide vlakte en zijn alleen nog de resten van het fort over.
Ook rond de Kalonminaret is het nu leeg. Deze minaret, 48 meter hoog, was de hoogste ter wereld toen hij in het begin van de twaalfde eeuw gebouwd werd. Zeer geschikt voor de oproep tot gebed, als baken in de woestijn, om vijandige legers te zien aankomen en om mensen van af te gooien. Dat laatste gebeurde niet vaak, alleen bij zeer ernstig ter dood veroordeelden. Voor hen was onthoofding voor het fort niet voldoende in stijl. De boef moest alle 105 treden van de dodentoren op, waarna zijn misdaden een voor een werden gedeclameerd en het onfeilbare oordeel van de emir de hemel in werd geprezen. De schurk werd over de rand geduwd nadat hij in een zak was gehesen, zodat de menigte na afloop zonder bloedspatten het schouwspel kon verlaten.

Tot aan het begin van deze eeuw was de stad wat zij altijd geweest was: het fanatieke, in zichzelf gekeerde islamitische bolwerk, midden in de woestijn, ver weg van de westerse beschaving. Nog steeds moesten de karavanen langs deze stad om dieper de woestijn in te kunnen, richting de oude zijderoute-steden: Merv in het zuiden, Khiva in het westen en Samarkand in het oosten. Vandaar dat de stad één grote bazar was. Hier werden goederen uit China, India, Afghanistan en Rusland verhandeld. Er leefden Oezbeken, Tadjieken, Perzen, joden, Armeniers, Afghanen, Russen en Chinezen.

In Europa sprak de stad eeuwenlang tot de verbeelding, maar slechts een enkeling kon erover verhalen. Ongelovigen waren er niet gewenst. Verschillende Europeanen vielen in handen van de bloeddorstige, onberekenbare emirs, die in de loop der eeuwen een grote reputatie hadden opgebouwd op het gebied van machtswellust en corruptie. Zij maalden er niet om iemand een kopje kleiner te maken. Vooral Engeland, dat in de negentiende eeuw trachtte te verhinderen dat Centraal Azië door Rusland zou worden opgeslokt, huiverde om de wreedheden van de emirs. Nasrullah was de ergste van allemaal. Hij vermoordde 28 naaste familieleden om in de eerste helft van de negentiende eeuw de troon te kunnen bestijgen. Twee Engelse onderhandelaars, Conolly en Stoddart, liet hij, na de eerste jarenlang te hebben vastgehouden, in een zes meter diepe onderaardse cel gooien, met slechts een klein gat aan de bovenkant waardoor schapenteken en reptielen naar beneden werden geworpen. Later werden ze onthoofd op het plein voor de het fort van de emir, nadat ze eerst hun eigen graf hadden mogen graven. In het westen was zijn reputatie als gek gevestigd. Hij sloeg zijn beste adviseur met een bijl doormidden. En liet, toen hij op zijn sterfbed lag, zijn vrouw en zijn drie dochters voor zijn ogen bloedig ter dood brengen, zodat hij zonder zorgen over hun latere kuisheid het graf in kon.

Van de Ark, de citadel in het centrum van waaruit de emirs de stad in een ijzeren greep hielden, is weinig meer over. De Bolshewieken hebben de paleizen grotendeels platgegooid voordat ze de stad in 1920 innamen. Het restant is een kale heuvel met aan één kant een paar gebouwen die gedeeltelijk zijn gerestaureerd. Veel stelt het niet voor. Wel wemelt het er van de souvenirverkopers en mensen die zich graag als gids aan je opdringen.
Als we, na iedereen te hebben afgeschud, rustig in het museum rondlopen, begint een vrouwtje met hoofddoek en gepropt in een dikke winterjas, in het Engels te vertellen wat ze als gids voor ons kan betekenen. Ze toont een kopie van de pagina waarop ze in een reisgids wordt aangeprezen en overhandigt ons een schriftje met enthousiaste verhalen van voormalige klanten. Dit breekt onze weerstand. Niet langer vallen vooral haar hoofddoek en winterjas op, maar haar vriendelijke, open gezicht en haar goede Engels. Ook de beste gidsen zullen zich hier aan de toeristen moeten opdringen, willen ze in dit land nog kunnen werken nu de (vooral Russische) toeristen niet meer met busladingen tegelijk bij hen worden afgeleverd.

Zinnat, zoals ze heet, blijkt de volgende dag een shiitische moslim te zijn. In eerste instantie schrik ik daarvan. Ik moet denken aan Khomeini. Ik zie zwarte chadors met twee ogen ertussen en stenigingen van vrouwen die iets van het rechte pad zijn afgeweken. Zinnats hoofddoek bekijk ik met argusogen: wat voor fanatisme schuilt erachter? Ze zegt dat ze graag een keer een bezoek aan Iran wil brengen. Maar als overdag de zon doorkomt, gaat de hoofddoek af en komt en glanzend hennarood haar onder vandaan. De hoofddoek en de potsierlijke jas zijn vooral tegen de kou (het vriest nu in november regelmatig in deze stad die 's zomers lijdt aan oververhitting, aan 50° C in de schaduw). Ze vertelt gescheiden te zijn. 'Mijn man kwam van het platteland, waar nog achterlijke ideeën heersen over het huwelijk. Ik mocht niets van hem. Hij sloeg me om het minste of geringste. We zagen allebei in dat we niet bij elkaar pasten en zijn uit elkaar gegaan. Ik woon met mijn zoon in een groot huis bij mijn ouders, in eigen vertrekken. Ik kan iedere dag als gids werken en doen wat ik wil - zo is het goed.'
Ze vraagt mij wat ik van het huwelijk vind.
'Iedereen moet zelf maar weten of hij wil trouwen, maar van Liesbet en mij hoeft het niet zo nodig; ik denk niet dat wij zullen trouwen.'
'Hoe denk jij dan nu over het huwelijk?' vraag ik haar even later.
'Het huwelijk is net een gevangenis. Het is inderdaad misschien beter om niet te trouwen.'

Nog aan het begin van deze eeuw liep Bouchara voorop op het gebied van fundamentalistisch fanatisme. De religieuze politie hield willekeurige voorbijgangers aan om ze te ondervragen over de islamitische wetten. Iedereen die te onwetend uit de hoek kwam werd meegenomen, geslagen en beboet, als voorbeeld voor anderen. Mullahs hadden het recht om onaangekondigd bij iemand binnen te vallen om te zoeken naar sporen van alcohol. Ook mensen die zij tijdens gebedsuren slapend aantroffen, werden gearresteerd en bestraft. Nu zien we aan Zinnat hoe men zoekt naar een nieuwe invulling van de islam. De atheïstische overheersers hebben het gebied liberaal gemaakt. Vrouwen zitten niet per definitie thuis, maar hebben vaak een baan. Van fundamentalisme moet de meerderheid van de huidige bevolking weinig hebben. Hoe het elders gaat, weet men nauwelijks in dit land waar informatie van over de grens zo lang niet doordrong en de officiële Russische bronnen op zijn minst een vertekend beeld gaven.
Een dag later vraagt Zinnat mij hoe ik over Iran denk. Ik vertel over de zware repressie, over vrouwen die thuis moeten blijven en verder bijna niets mogen, over de zware straffen voor, in onze ogen, futiele overtredingen, over de chadors, over de terreur van de imams, om af te sluiten met 'Ik denk dat Iran zeker voor vrouwen net een gevangenis is.' Zinnat bedankt mij voor de informatie en besluit haar wens om naar Iran te gaan, voorlopig op te schorten.

We nemen een taxi naar een vrouwenmedresse, een soort koranschool voor vrouwen. Ik weet dat er overal in de islamitische wereld medresses zijn, maar van een medresse voor vrouwen had ik nog nooit gehoord. Kort nadat Oezbekistan zich van de Sovjet Unie had losgemaakt, is men met deze school begonnen. Zinnat heeft hier regelmatig lessen gevolgd over de Koran en de islamitische geschiedenis. Hier heeft ze opnieuw geleerd hoe ze moet bidden.
Onderweg komt ons een begrafenisstoet tegemoet: een ongeordende rij mensen, half rennend, waarboven een kist uitsteekt, in een witte doek gewikkeld, met stokken eronder die op de schouders van enkele mannen rusten. Zinnat vertelt ons dat iedereen moet stoppen, dat iedere man de baar zeven stappen moet meedragen en dat de vrouwen zeven stappen in dezelfde richting moeten zetten. Dat laatste zou ook voor ons gelden. Onze chauffeur stopt en draagt de baar inderdaad zeven stappen mee. Zinnat loopt zeven stappen in dezelfde richting mee en wij doen haar na.

In de vrouwenmedresse worden we verwelkomd door de moeder overste. Zij legt uit dat de leerlingen niet alleen les krijgen in de Koran en de islamitische geschiedenis, maar ook in Engels, in het maken van geborduurde kleden en huishoudelijke activiteiten zoals koken, naaien en strijken. Zo leren ze alles wat een vrouw in dit islamitische land kan gebruiken: religie, huishouden, algemene ontwikkeling, talen en vaardigheden waarmee ze iets kunnen verdienen. Zinnat, die Russisch heeft gestudeerd en al jarenlang als gids werkt, was, als ze nu jong was geweest, het liefst hier naar school gegaan. Naar geborduurde kleden is in dit land altijd vraag. Zinnat echter moet, met haar beheersing van het Engels en kennis van de geschiedenis en architectuur van het land, maar afwachten of de toeristen haar van werk blijven voorzien. Zij lopen nu al met eigen reisgidsen in de hand rond. En de politieke situatie kan morgen best minder gunstig voor het toerisme zijn. In dit land is alles onzeker.

Terwijl Zinnat filosofeert over haar toekomstmogelijkheden als gids, koestert ze het roemrijke verleden van haar stad. Groot geworden door zijn centrale ligging op de zijderoute, groeide Bouchara in de negende en tiende eeuw uit tot het centrum van de islamitische beschaving. De stad telde 300.000 inwoners. Hier verzamelden zich de belangrijkste wetenschappers, dichters en kunstenaars. De bibliotheek, met 45.000 werken, was de grootste van zijn tijd. Abn Ibn Sina, bij ons bekend als Avicenna, rond het jaar duizend in Bouchara zijn beroemde 'Canon', waarin hij de belangrijkste organen van het menselijk lichaam en het bloedsysteem beschrijft en ingaat op het bestaan van bacteriën. Vijf eeuwen later zou dit worden vertaald in het Latijn, waarna het tot in de negentiende eeuw door westerse medici als handboek werd gebruikt.
Al Beruni wist in dezelfde tijd reeds dat de aarde rond was en om de zon draaide, vijfhonderd jaar eerder dan men en de Europa ging geloven. Hij bracht 1.029 sterren in kaart, schatte de afstand van de aarde tot de maan tot op 20 km nauwkeurig en beschreef de oorzaak van een zonsverduistering.

Nadat de stad in 1220 door Djengis Khan volledig was verwoest, hervond het langzaam zijn oude luister. Eerst moest het Samarkand naast zich dulden als fonkelende hoofdstad van het rijk van Timur Lenk, maar in de zestiende eeuw werd het tot de hoofdstad van een groot Centraal Aziatisch rijk uitgeroepen en volgde een nieuwe gouden eeuw. Handwerkslieden uit het veroverde Herat, dat nu in Afghanistan ligt, werden naar Bouchara gehaald om de nieuw te bouwen moskeeën en medresses met hun verfijnde mozaïekpatronen te versieren. Halverwege de zestiende eeuw telde Bouchara 150 medresses en 200 moskeeën. Overal scheen het licht op aarde, zei men, maar vanuit het heilige Bouchara scheen het naar boven.

Van de heilige handelsstad is weinig meer over. In 1920 viel de stad in communistische handen. Moskeeën veranderden in proletariërsclubs en opslagplaatsen, de handel werd de nek omgedraaid. Later zijn ook de karavanen uit de stad verdwenen, overbodig geworden door het gemotoriseerde vervoer. Daardoor verloor Bouchara zijn functie als pleisterplaats. Nu is het stil in het oude centrum. In de steegjes tussen de antieke gebouwen leven overal mensen, maar op de historische pleinen hebben ze weinig te zoeken. De grote, kleurrijke bazar ligt nu buiten de oude stadsmuur; in de stad zie je nog slechts mensen die koekjes, marsen en mineraalwater op een tafeltje hebben uitgestald. De overkoepelde bazars tellen nog maar enkele winkeltjes, vooral met souvenirs.

Slechts twee gebouwen dateren van vóór de vernietiging door de mongoolse hordes van Djengis Khan: de Kalonminaret en het mausoleum van Ismael Samani. De grote vernietiger was van de Kalonminaret zo onder de indruk dat hij hem spaarde. Het mausoleum, dat stamt uit de tiende eeuw, heeft zijn redding te danken aan het woestijnzand waaronder het destijds half bedolven lag. Dit mausoleum is Zinnat zeer dierbaar. Hier ligt Ismael Samani, de eerste heerser uit de dynastie der Samaniden (875-999) en architect van de eerste gouden eeuw van Bouchara. Nadat hij hier te ruste was gelegd, stopten mensen briefjes met vragen in een gat onder zijn tombe. De volgende dag vonden ze in een ander gat een briefje met het antwoord. Ook nu stoppen mensen weer briefjes in de tombe. Zinnat heeft de oude heilige staatsman enkele wensen voorgelegd en zegt dat deze later in vervulling zijn gegaan. De inhoud van de wensen houdt ze geheim.
Ze staat er bijna op dat wij het mausoleum op vier verschillende momenten van de dag bezoeken: bij zonsopkomst, midden op de dag, bij zonsondergang en rond middernacht. Het kubusvormige gebouwtje met zijn ronde koepel zal zich iedere keer anders aan ons tonen. De gele bakstenen zijn zo gemetseld dat over de hele buitenkant geraffineerde weefpatronen van licht en schaduw zijn ontstaan. Staat de zon anders, dan ademt het gebouw een andere sfeer uit. Doordat de versieringen ingemetseld zijn en het gebouw eeuwen onder het zand heeft gelegen, is het nog bijna volledig intact. Het staat geheel vrij, op een open plek in een parkje, en hoe langer je ernaar kijkt, hoe mooier het wordt.
Het mausoleum kent elementen uit de cultuur van de oude Sogdiërs, die aan het begin van onze jaartelling Centraal Azië bewoonden, en van de vuuraanbidders die later tot de islam bekeerd zijn. Maar bijzonder is het vooral omdat in de baksteenpatronen voor het eerst gebruik is gemaakt van de rekenkundige en geometrische inzichten van Avicenna en zijn tijdgenoten. De muren lopen iets schuin naar binnen, ook een noviteit die later veelvuldig is nagevolgd, onder andere in de Kalonminaret, met zijn vergelijkbare bakstenen patronen.
Zinnat is niet voor niets zo enthousiast. Maar voor haar blijft het, zoals voor de meeste moslims, boven al een van de heiligste plaatsen van Bouchara. Onze bezoeken combineert ze iedere keer met een rondje om het gebouw, linksom, waarbij ze haar gebeden tot Allah richt.

Veel van de oude medresses, massieve vierkante gebouwen met een versierde fa¸ade en met een binnenplaats waaromheen alle lesruimtes liggen, worden weer opnieuw in gebruik genomen, maar nu door handwerkslieden en kooplui. Wij zijn op zoek naar een samovar, een koperen pot met in het midden een pijp waarin een vuurtje kan worden gemaakt dat het water eromheen aan de kook brengt. Urenlang lopen we door de oude binnenstad, langs de moskeeën, betreden we de grote vierkante binnenplaatsen van de medresses en bukken we om opnieuw een winkeltje of werkplaatsje binnen te gaan. In de kleine stenen gewelven staat de waar uitgestald: rijk bewerkte koperen potten en bladen, zijden doeken, jurken, gouden geborduurde figuren op donkerblauw fluweel, oude munten en kleden. Opnieuw nemen de mensen die iets kunnen maken en verkopen als eerste bezit van een stad die onder het communisme zo levenloos is geworden.

Tot halverwege deze eeuw kende Bouchara zo'n honderd vijvers of 'hauzen', die de stad van drinkwater voorzagen. Via een kanaal waren ze met het einde van de rivier de Zerafshan verbonden, die even buiten de stad doodloopt in de woestijn. Het lauwe, vuile water in de hauzen wemelde het van de parasieten en andere ziekteverwekkers. Wie het niet kookte werd onherroepelijk ziek.
In tijden van droogte werd het in de slechts één keer per week of zelfs per twee weken ververst. Dan haastten de bewoners, vuil van het stof en woestijnzand, zich om verkoeling te zoeken en zich te wassen in het modderige water, gevolgd door hun paarden, koeien en ezels en uiteindelijk door de zwerfhonden van de vuilnisbelten.
Van de parasieten in het water was de rishte-worm de beruchtste. Het begint met jeuk op een been of voet, waarna er onder de huid een witte worm zichtbaar wordt, in de vorm van een draad. Deze is ruim een halve meter lang. De kop moet voorzichtig om een houtje gewonden worden iedere dag een stukje verder moet worden aangedraaid totdat uiteindelijk de hele worm er omheen zit. Breekt de worm halverwege, dan breekt hij in het lichaam verder in stukjes die het slachtoffer een week lang helse pijnen bezorgen.

De Russen hebben een einde aan deze ongezonde situatie gemaakt door de meeste hauzen te dempen. Van de nog bestaande is de Lab i Hauz de beroemdste. Rondom de grote vierkante vijver staan drie grote medresses, en direct aan het water ligt een oud theehuis waar tientallen mannen op grote houten banken de dag doorbrengen. Hier zie je ronde mongoolse gezichten, hoge Tataarse jukbeenderen of slanke Indiase gezichten, alle gegroefd door de hete zomers en de droge woestijnlucht.
Alles in Bouchara is anders geworden. Bijna een eeuw lang is het niet meer de verscholen, fanatieke karavaanstad, met zijn corruptie, rijkdom en machtswellust. Het zoekt naar zijn nieuwe identiteit, naar een tolerante vorm van het oude geloof en geeft zijn handwerkslieden een nieuwe kans. Maar hier, in de theetuin bij de Lab i Hauz, is de sfeer van alle eeuwen. Oude mannen met hun traditionele bontmutsen en lange gewaden drinken thee en praten met elkaar, spelen schaak of backgammon, rustig, alsof ze nooit anders hebben gedaan. Het oogt even vredig als Bouchara zich tegenwoordig toont. Toont aan een ieder die de stad wil bezoeken, aan gelovigen èn ongelovigen.

© Ben Vroom, februari 1997