|
'Eeuwenlang schemerde het op een afgelegen plaats in het westerse
bewustzijn: de meest verscholen en fanatieke van de grote karavaansteden,
die zich midden in de woestijn bleef verzetten tegen tijd en
verandering', schrijft Colin Thubron erover. Bouchara, meer
dan duizend jaar de heiligste stad van Centraal Azië, een
oosters doolhof met moskeeën en medresses in iedere straat,
met tientallen karavanserais, met de prachtigste turkooise koepeltjes
daarboven en de uitbundigste façades op de vele pleintjes,
waar de kamelen met balen zijde de straat onveilig maakten,
waar op iedere vierkante meter goederen verhandeld werden, waar
de ezeltjes zich in de massa een weg baanden en waar om de honderd
meter een overdekte bazar was met winkeltjes van de juweliers,
de wisselaars of de kopersmeden.
Als wij er komen, hebben de zeventig jaar communisme en de
opkomst van het gemotoriseerd vervoer hun tol geëist: de
handel, en daarmee het leven, is uit de oude stad verdwenen.
Maar de historische gebouwen, pleinen en stegen zijn nog grotendeels
intact. Overal overheerst de kleur van de aarde - de talloze
moskeeën, medresses en karavanserais, de overkoepelde bazars,
alle zijn ze van dezelfde gele natuursteen. Af en toe flonkert
daarboven een koepel, of schiet de blauwe kleurenpracht van
een medresse als een fontein omhoog. Of verschijnen bont geklede
vrouwen tegen de gele achtergrond, hun gewaden glanzend in de
zon die door een steegje priemt. En nog steeds torent de Kalonminaret
er fier bovenuit.
Hadden we tachtig jaar eerder op de Registan gestaan, het grote
plein voor het fort van de Emir, dan zouden we op marktdag zijn
verrast door de trage dreun van een zware trom. De poort van
het fort opende zich en de ter dood veroordeelden werden naar
buiten geleid, onder het goedkeurend oog van de emir. Ze zouden
hun hoofd op het executieblok leggen, waarna dit met één
houw van de romp werd gescheiden. Ook martelingen en meer gewone
straffen als zweepslagen en handafhakking vonden hier plaats.
Nu is het oude marktplein een geplaveide vlakte en zijn alleen
nog de resten van het fort over.
Ook rond de Kalonminaret is het nu leeg. Deze minaret, 48 meter
hoog, was de hoogste ter wereld toen hij in het begin van de
twaalfde eeuw gebouwd werd. Zeer geschikt voor de oproep tot
gebed, als baken in de woestijn, om vijandige legers te zien
aankomen en om mensen van af te gooien. Dat laatste gebeurde
niet vaak, alleen bij zeer ernstig ter dood veroordeelden. Voor
hen was onthoofding voor het fort niet voldoende in stijl. De
boef moest alle 105 treden van de dodentoren op, waarna zijn
misdaden een voor een werden gedeclameerd en het onfeilbare
oordeel van de emir de hemel in werd geprezen. De schurk werd
over de rand geduwd nadat hij in een zak was gehesen, zodat
de menigte na afloop zonder bloedspatten het schouwspel kon
verlaten.
Tot aan het begin van deze eeuw was de stad wat zij altijd
geweest was: het fanatieke, in zichzelf gekeerde islamitische
bolwerk, midden in de woestijn, ver weg van de westerse beschaving.
Nog steeds moesten de karavanen langs deze stad om dieper de
woestijn in te kunnen, richting de oude zijderoute-steden: Merv
in het zuiden, Khiva in het westen en Samarkand in het oosten.
Vandaar dat de stad één grote bazar was. Hier
werden goederen uit China, India, Afghanistan en Rusland verhandeld.
Er leefden Oezbeken, Tadjieken, Perzen, joden, Armeniers, Afghanen,
Russen en Chinezen.
In Europa sprak de stad eeuwenlang tot de verbeelding, maar
slechts een enkeling kon erover verhalen. Ongelovigen waren
er niet gewenst. Verschillende Europeanen vielen in handen van
de bloeddorstige, onberekenbare emirs, die in de loop der eeuwen
een grote reputatie hadden opgebouwd op het gebied van machtswellust
en corruptie. Zij maalden er niet om iemand een kopje kleiner
te maken. Vooral Engeland, dat in de negentiende eeuw trachtte
te verhinderen dat Centraal Azië door Rusland zou worden
opgeslokt, huiverde om de wreedheden van de emirs. Nasrullah
was de ergste van allemaal. Hij vermoordde 28 naaste familieleden
om in de eerste helft van de negentiende eeuw de troon te kunnen
bestijgen. Twee Engelse onderhandelaars, Conolly en Stoddart,
liet hij, na de eerste jarenlang te hebben vastgehouden, in
een zes meter diepe onderaardse cel gooien, met slechts een
klein gat aan de bovenkant waardoor schapenteken en reptielen
naar beneden werden geworpen. Later werden ze onthoofd op het
plein voor de het fort van de emir, nadat ze eerst hun eigen
graf hadden mogen graven. In het westen was zijn reputatie als
gek gevestigd. Hij sloeg zijn beste adviseur met een bijl doormidden.
En liet, toen hij op zijn sterfbed lag, zijn vrouw en zijn drie
dochters voor zijn ogen bloedig ter dood brengen, zodat hij
zonder zorgen over hun latere kuisheid het graf in kon.
Van de Ark, de citadel in het centrum van waaruit de emirs
de stad in een ijzeren greep hielden, is weinig meer over. De
Bolshewieken hebben de paleizen grotendeels platgegooid voordat
ze de stad in 1920 innamen. Het restant is een kale heuvel met
aan één kant een paar gebouwen die gedeeltelijk
zijn gerestaureerd. Veel stelt het niet voor. Wel wemelt het
er van de souvenirverkopers en mensen die zich graag als gids
aan je opdringen.
Als we, na iedereen te hebben afgeschud, rustig in het museum
rondlopen, begint een vrouwtje met hoofddoek en gepropt in een
dikke winterjas, in het Engels te vertellen wat ze als gids
voor ons kan betekenen. Ze toont een kopie van de pagina waarop
ze in een reisgids wordt aangeprezen en overhandigt ons een
schriftje met enthousiaste verhalen van voormalige klanten.
Dit breekt onze weerstand. Niet langer vallen vooral haar hoofddoek
en winterjas op, maar haar vriendelijke, open gezicht en haar
goede Engels. Ook de beste gidsen zullen zich hier aan de toeristen
moeten opdringen, willen ze in dit land nog kunnen werken nu
de (vooral Russische) toeristen niet meer met busladingen tegelijk
bij hen worden afgeleverd.
Zinnat, zoals ze heet, blijkt de volgende dag een shiitische
moslim te zijn. In eerste instantie schrik ik daarvan. Ik moet
denken aan Khomeini. Ik zie zwarte chadors met twee ogen ertussen
en stenigingen van vrouwen die iets van het rechte pad zijn
afgeweken. Zinnats hoofddoek bekijk ik met argusogen: wat voor
fanatisme schuilt erachter? Ze zegt dat ze graag een keer een
bezoek aan Iran wil brengen. Maar als overdag de zon doorkomt,
gaat de hoofddoek af en komt en glanzend hennarood haar onder
vandaan. De hoofddoek en de potsierlijke jas zijn vooral tegen
de kou (het vriest nu in november regelmatig in deze stad die
's zomers lijdt aan oververhitting, aan 50° C in de schaduw).
Ze vertelt gescheiden te zijn. 'Mijn man kwam van het platteland,
waar nog achterlijke ideeën heersen over het huwelijk.
Ik mocht niets van hem. Hij sloeg me om het minste of geringste.
We zagen allebei in dat we niet bij elkaar pasten en zijn uit
elkaar gegaan. Ik woon met mijn zoon in een groot huis bij mijn
ouders, in eigen vertrekken. Ik kan iedere dag als gids werken
en doen wat ik wil - zo is het goed.'
Ze vraagt mij wat ik van het huwelijk vind.
'Iedereen moet zelf maar weten of hij wil trouwen, maar van
Liesbet en mij hoeft het niet zo nodig; ik denk niet dat wij
zullen trouwen.'
'Hoe denk jij dan nu over het huwelijk?' vraag ik haar even
later.
'Het huwelijk is net een gevangenis. Het is inderdaad misschien
beter om niet te trouwen.'
Nog aan het begin van deze eeuw liep Bouchara voorop op het
gebied van fundamentalistisch fanatisme. De religieuze politie
hield willekeurige voorbijgangers aan om ze te ondervragen over
de islamitische wetten. Iedereen die te onwetend uit de hoek
kwam werd meegenomen, geslagen en beboet, als voorbeeld voor
anderen. Mullahs hadden het recht om onaangekondigd bij iemand
binnen te vallen om te zoeken naar sporen van alcohol. Ook mensen
die zij tijdens gebedsuren slapend aantroffen, werden gearresteerd
en bestraft. Nu zien we aan Zinnat hoe men zoekt naar een nieuwe
invulling van de islam. De atheïstische overheersers hebben
het gebied liberaal gemaakt. Vrouwen zitten niet per definitie
thuis, maar hebben vaak een baan. Van fundamentalisme moet de
meerderheid van de huidige bevolking weinig hebben. Hoe het
elders gaat, weet men nauwelijks in dit land waar informatie
van over de grens zo lang niet doordrong en de officiële
Russische bronnen op zijn minst een vertekend beeld gaven.
Een dag later vraagt Zinnat mij hoe ik over Iran denk. Ik vertel
over de zware repressie, over vrouwen die thuis moeten blijven
en verder bijna niets mogen, over de zware straffen voor, in
onze ogen, futiele overtredingen, over de chadors, over de terreur
van de imams, om af te sluiten met 'Ik denk dat Iran zeker voor
vrouwen net een gevangenis is.' Zinnat bedankt mij voor de informatie
en besluit haar wens om naar Iran te gaan, voorlopig op te schorten.
We nemen een taxi naar een vrouwenmedresse, een soort koranschool
voor vrouwen. Ik weet dat er overal in de islamitische wereld
medresses zijn, maar van een medresse voor vrouwen had ik nog
nooit gehoord. Kort nadat Oezbekistan zich van de Sovjet Unie
had losgemaakt, is men met deze school begonnen. Zinnat heeft
hier regelmatig lessen gevolgd over de Koran en de islamitische
geschiedenis. Hier heeft ze opnieuw geleerd hoe ze moet bidden.
Onderweg komt ons een begrafenisstoet tegemoet: een ongeordende
rij mensen, half rennend, waarboven een kist uitsteekt, in een
witte doek gewikkeld, met stokken eronder die op de schouders
van enkele mannen rusten. Zinnat vertelt ons dat iedereen moet
stoppen, dat iedere man de baar zeven stappen moet meedragen
en dat de vrouwen zeven stappen in dezelfde richting moeten
zetten. Dat laatste zou ook voor ons gelden. Onze chauffeur
stopt en draagt de baar inderdaad zeven stappen mee. Zinnat
loopt zeven stappen in dezelfde richting mee en wij doen haar
na.
In de vrouwenmedresse worden we verwelkomd door de moeder overste.
Zij legt uit dat de leerlingen niet alleen les krijgen in de
Koran en de islamitische geschiedenis, maar ook in Engels, in
het maken van geborduurde kleden en huishoudelijke activiteiten
zoals koken, naaien en strijken. Zo leren ze alles wat een vrouw
in dit islamitische land kan gebruiken: religie, huishouden,
algemene ontwikkeling, talen en vaardigheden waarmee ze iets
kunnen verdienen. Zinnat, die Russisch heeft gestudeerd en al
jarenlang als gids werkt, was, als ze nu jong was geweest, het
liefst hier naar school gegaan. Naar geborduurde kleden is in
dit land altijd vraag. Zinnat echter moet, met haar beheersing
van het Engels en kennis van de geschiedenis en architectuur
van het land, maar afwachten of de toeristen haar van werk blijven
voorzien. Zij lopen nu al met eigen reisgidsen in de hand rond.
En de politieke situatie kan morgen best minder gunstig voor
het toerisme zijn. In dit land is alles onzeker.
Terwijl Zinnat filosofeert over haar toekomstmogelijkheden
als gids, koestert ze het roemrijke verleden van haar stad.
Groot geworden door zijn centrale ligging op de zijderoute,
groeide Bouchara in de negende en tiende eeuw uit tot het centrum
van de islamitische beschaving. De stad telde 300.000 inwoners.
Hier verzamelden zich de belangrijkste wetenschappers, dichters
en kunstenaars. De bibliotheek, met 45.000 werken, was de grootste
van zijn tijd. Abn Ibn Sina, bij ons bekend als Avicenna, rond
het jaar duizend in Bouchara zijn beroemde 'Canon', waarin hij
de belangrijkste organen van het menselijk lichaam en het bloedsysteem
beschrijft en ingaat op het bestaan van bacteriën. Vijf
eeuwen later zou dit worden vertaald in het Latijn, waarna het
tot in de negentiende eeuw door westerse medici als handboek
werd gebruikt.
Al Beruni wist in dezelfde tijd reeds dat de aarde rond was
en om de zon draaide, vijfhonderd jaar eerder dan men en de
Europa ging geloven. Hij bracht 1.029 sterren in kaart, schatte
de afstand van de aarde tot de maan tot op 20 km nauwkeurig
en beschreef de oorzaak van een zonsverduistering.
Nadat de stad in 1220 door Djengis Khan volledig was verwoest,
hervond het langzaam zijn oude luister. Eerst moest het Samarkand
naast zich dulden als fonkelende hoofdstad van het rijk van
Timur Lenk, maar in de zestiende eeuw werd het tot de hoofdstad
van een groot Centraal Aziatisch rijk uitgeroepen en volgde
een nieuwe gouden eeuw. Handwerkslieden uit het veroverde Herat,
dat nu in Afghanistan ligt, werden naar Bouchara gehaald om
de nieuw te bouwen moskeeën en medresses met hun verfijnde
mozaïekpatronen te versieren. Halverwege de zestiende eeuw
telde Bouchara 150 medresses en 200 moskeeën. Overal scheen
het licht op aarde, zei men, maar vanuit het heilige Bouchara
scheen het naar boven.
Van de heilige handelsstad is weinig meer over. In 1920 viel
de stad in communistische handen. Moskeeën veranderden
in proletariërsclubs en opslagplaatsen, de handel werd
de nek omgedraaid. Later zijn ook de karavanen uit de stad verdwenen,
overbodig geworden door het gemotoriseerde vervoer. Daardoor
verloor Bouchara zijn functie als pleisterplaats. Nu is het
stil in het oude centrum. In de steegjes tussen de antieke gebouwen
leven overal mensen, maar op de historische pleinen hebben ze
weinig te zoeken. De grote, kleurrijke bazar ligt nu buiten
de oude stadsmuur; in de stad zie je nog slechts mensen die
koekjes, marsen en mineraalwater op een tafeltje hebben uitgestald.
De overkoepelde bazars tellen nog maar enkele winkeltjes, vooral
met souvenirs.
Slechts twee gebouwen dateren van vóór de vernietiging
door de mongoolse hordes van Djengis Khan: de Kalonminaret en
het mausoleum van Ismael Samani. De grote vernietiger was van
de Kalonminaret zo onder de indruk dat hij hem spaarde. Het
mausoleum, dat stamt uit de tiende eeuw, heeft zijn redding
te danken aan het woestijnzand waaronder het destijds half bedolven
lag. Dit mausoleum is Zinnat zeer dierbaar. Hier ligt Ismael
Samani, de eerste heerser uit de dynastie der Samaniden (875-999)
en architect van de eerste gouden eeuw van Bouchara. Nadat hij
hier te ruste was gelegd, stopten mensen briefjes met vragen
in een gat onder zijn tombe. De volgende dag vonden ze in een
ander gat een briefje met het antwoord. Ook nu stoppen mensen
weer briefjes in de tombe. Zinnat heeft de oude heilige staatsman
enkele wensen voorgelegd en zegt dat deze later in vervulling
zijn gegaan. De inhoud van de wensen houdt ze geheim.
Ze staat er bijna op dat wij het mausoleum op vier verschillende
momenten van de dag bezoeken: bij zonsopkomst, midden op de
dag, bij zonsondergang en rond middernacht. Het kubusvormige
gebouwtje met zijn ronde koepel zal zich iedere keer anders
aan ons tonen. De gele bakstenen zijn zo gemetseld dat over
de hele buitenkant geraffineerde weefpatronen van licht en schaduw
zijn ontstaan. Staat de zon anders, dan ademt het gebouw een
andere sfeer uit. Doordat de versieringen ingemetseld zijn en
het gebouw eeuwen onder het zand heeft gelegen, is het nog bijna
volledig intact. Het staat geheel vrij, op een open plek in
een parkje, en hoe langer je ernaar kijkt, hoe mooier het wordt.
Het mausoleum kent elementen uit de cultuur van de oude Sogdiërs,
die aan het begin van onze jaartelling Centraal Azië bewoonden,
en van de vuuraanbidders die later tot de islam bekeerd zijn.
Maar bijzonder is het vooral omdat in de baksteenpatronen voor
het eerst gebruik is gemaakt van de rekenkundige en geometrische
inzichten van Avicenna en zijn tijdgenoten. De muren lopen iets
schuin naar binnen, ook een noviteit die later veelvuldig is
nagevolgd, onder andere in de Kalonminaret, met zijn vergelijkbare
bakstenen patronen.
Zinnat is niet voor niets zo enthousiast. Maar voor haar blijft
het, zoals voor de meeste moslims, boven al een van de heiligste
plaatsen van Bouchara. Onze bezoeken combineert ze iedere keer
met een rondje om het gebouw, linksom, waarbij ze haar gebeden
tot Allah richt.
Veel van de oude medresses, massieve vierkante gebouwen met
een versierde fa¸ade en met een binnenplaats waaromheen
alle lesruimtes liggen, worden weer opnieuw in gebruik genomen,
maar nu door handwerkslieden en kooplui. Wij zijn op zoek naar
een samovar, een koperen pot met in het midden een pijp waarin
een vuurtje kan worden gemaakt dat het water eromheen aan de
kook brengt. Urenlang lopen we door de oude binnenstad, langs
de moskeeën, betreden we de grote vierkante binnenplaatsen
van de medresses en bukken we om opnieuw een winkeltje of werkplaatsje
binnen te gaan. In de kleine stenen gewelven staat de waar uitgestald:
rijk bewerkte koperen potten en bladen, zijden doeken, jurken,
gouden geborduurde figuren op donkerblauw fluweel, oude munten
en kleden. Opnieuw nemen de mensen die iets kunnen maken en
verkopen als eerste bezit van een stad die onder het communisme
zo levenloos is geworden.
Tot halverwege deze eeuw kende Bouchara zo'n honderd vijvers
of 'hauzen', die de stad van drinkwater voorzagen. Via een kanaal
waren ze met het einde van de rivier de Zerafshan verbonden,
die even buiten de stad doodloopt in de woestijn. Het lauwe,
vuile water in de hauzen wemelde het van de parasieten en andere
ziekteverwekkers. Wie het niet kookte werd onherroepelijk ziek.
In tijden van droogte werd het in de slechts één
keer per week of zelfs per twee weken ververst. Dan haastten
de bewoners, vuil van het stof en woestijnzand, zich om verkoeling
te zoeken en zich te wassen in het modderige water, gevolgd
door hun paarden, koeien en ezels en uiteindelijk door de zwerfhonden
van de vuilnisbelten.
Van de parasieten in het water was de rishte-worm de beruchtste.
Het begint met jeuk op een been of voet, waarna er onder de
huid een witte worm zichtbaar wordt, in de vorm van een draad.
Deze is ruim een halve meter lang. De kop moet voorzichtig om
een houtje gewonden worden iedere dag een stukje verder moet
worden aangedraaid totdat uiteindelijk de hele worm er omheen
zit. Breekt de worm halverwege, dan breekt hij in het lichaam
verder in stukjes die het slachtoffer een week lang helse pijnen
bezorgen.
De Russen hebben een einde aan deze ongezonde situatie gemaakt
door de meeste hauzen te dempen. Van de nog bestaande is de
Lab i Hauz de beroemdste. Rondom de grote vierkante vijver staan
drie grote medresses, en direct aan het water ligt een oud theehuis
waar tientallen mannen op grote houten banken de dag doorbrengen.
Hier zie je ronde mongoolse gezichten, hoge Tataarse jukbeenderen
of slanke Indiase gezichten, alle gegroefd door de hete zomers
en de droge woestijnlucht.
Alles in Bouchara is anders geworden. Bijna een eeuw lang is
het niet meer de verscholen, fanatieke karavaanstad, met zijn
corruptie, rijkdom en machtswellust. Het zoekt naar zijn nieuwe
identiteit, naar een tolerante vorm van het oude geloof en geeft
zijn handwerkslieden een nieuwe kans. Maar hier, in de theetuin
bij de Lab i Hauz, is de sfeer van alle eeuwen. Oude mannen
met hun traditionele bontmutsen en lange gewaden drinken thee
en praten met elkaar, spelen schaak of backgammon, rustig, alsof
ze nooit anders hebben gedaan. Het oogt even vredig als Bouchara
zich tegenwoordig toont. Toont aan een ieder die de stad wil
bezoeken, aan gelovigen èn ongelovigen.
© Ben Vroom, februari 1997
|